Elmer Schönberger
Morgen gebeurt het
Er zal niets gebeuren deze dag. De krant gelezen, het ontbijt ontbeten. Een lege agenda. Geen afspraken, geen verplichtingen. Behalve aan de noten, die in een plastic mapje op mijn werktafel in stilte op een vervolg liggen te wachten. Mooi licht vandaag. Mooi licht is het halve werk. Geen levend wezen in de buurt, op de kat na, maar die heeft zich depressief in de slaapkamer onder een deken verstopt. Bzz, doet de elektrische puntenslijper. Volmaakte punt, niet te scherp, niet te stomp. En vervolgens nog zo’n punt, en nog een, en nog een. Zie ze daar liggen, de vier zwarte B’s, keurig in het gelid, in afwachting van het geduldige handwerk dat aan de basis van zo menig meesterwerk ligt. Dus waarom niet aan het mijne? In dit stadium, waarin nog ontelbare beslissingen moeten worden genomen, is alles mogelijk. Is het in de grond niet allemaal een kwestie van de juiste ergonomie, van een goede houding en beweging, van druk en tegendruk, van subtiele parkoersen over het platte vlak van wit papier en, niet te vergeten, van het juiste type vlakgom? Waar zouden trouwens alle uitgegumde noten blijven, al die ongeboren klanken van de muziek? Is daar een voorgeborchte voor? Of is dat ook al afgeschaft?
Er zal deze dag niets gebeuren. ‘Koffie, thee, limonade, sigaretten, sigaren en alles om méé te nemen.’ Maar roken doe ik al geen jaren meer. Ook zal er weinig of niet gebeld worden. Bellen is uit. Gelukkig maar, want ik hou niet van bellen. En de post zal weer laat zijn. Opnieuw zal ik verwachtingsvol de brievenbus openen, hopend op een handgeschreven envelop met of desnoods zonder een vleugje parfum. En opnieuw zal ik teleurgesteld zijn, want de handgeschreven brief is uit de tijd. Ping, zal de pc op gezette tijden doen, wanneer er ter vervanging van de handgeschreven brief een handgetikte e-mail op het scherm verschijnt, maar de ping is onhoorbaar want het geluid staat af. Tot drie uur wil ik niet gestoord worden. Maar soms zal ik mijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en even gaan kijken. En als ik dan toch voor het scherm zit, zal ik mij in één moeite door van de toe-
stand van het weer op de hoogte stellen. Rookverslaving is weerverslaving geworden. Acht graden. Halfbewolkt. Als ik het niet dacht. Op de buienradar is niets te zien. Over een uur nog maar weer eens kijken. En over twee uur. Drie uur. Vier uur.
Nee, gebeuren zal er niets vandaag. Niet hier tenminste. Wel in Milaan. Daar besluit signora D. eindelijk te reageren op een aanvraag uit Nederland. Gelukkig heeft de aanvrager hier geen weet van. Ik ga vol goede moed aan de slag, verlustig mij in de aanblik van vier versgeslepen B’s en weersta de verleiding om de schetsen vanaf de eerste maat door te spelen. Waar was ik gisteren gebleven? Bij de laatste regel van het tweede van de vier gedichten die muziek moeten worden.
‘Maar voorlopig mindert de trein geen vaart.’
Maar de muziek wel. Juist wel. Die begint te haperen. De woorden worden losse lettergrepen, min of meer bijeengehouden door een solosopraan die zich heeft losgemaakt van de rest van het koor. Als het koor de trein is, dan is de solostem de bovenleiding. (Maar deze vergelijking valt mij pas later in, als ik verslag doe van de dag waarop er niets gebeuren zal.)
Alleen op dagen waarop er om mij heen niets gebeurt, gebeurt er, als het meezit, iets op papier. Hier, achter mijn werktafel, heeft de wereld zich samengebald in één gedicht. Het zijn regels waarvoor de dichter heel oud moest worden om ze zo laconiek en simpel op te schrijven, helder en raadselachtig tegelijk. Wat te denken van het ‘nog vreselijker geluk’ dat ons te wachten staat, mits er ‘een of ander slot’ wil openspringen? Dit ‘vreselijk’ is een van de spaarzame adjectieven in het gedicht en ontlokt de sopranen hun hoogste noot. Voor het overige is het werk van de oude dichter uitgesproken arm aan adjectieven en karig van melodie. Juist dat maakt het zo geschikt voor muziek, die van zichzelf al adjectivisch genoeg is. Terwijl ik op zoek ben naar de juiste cadans van haperen – hier een wat groter, daar een wat kleiner gat, langs lijnen van geleidelijkheid maar niet te regelmatig, enigszins onbestemd maar niet speciaal ‘poëtisch’ – neemt in Milaan signora B. plaats achter de computer, opent een Nieuw Bericht, slaat een vluchtige, om niet te zeggen slordige blik op de brief die naast haar ligt – een van de vele die zij eindelijk eens moet beantwoorden, allemaal routineklussen, totaal oninteressant, maar je kunt de mensen niet eindeloos in het ongewisse laten – en begint te tikken. ‘Dear Elmer Schonberg’, staat er luttele seconden later op haar scherm. Dat is nu toch
jammer. Zelfs het foutloos overtikken van een naam is al te veel gevraagd. Dat belooft wat.
De gebeurtenissen op het notenpapier nemen intussen hun loop. Eerste versie van het slot. Afgekeurd. De proporties deugen niet. Tweede versie. Doorspelen en nog eens doorspelen. Stiltes wegen en meten. Steeds langer worden ze. Zes tellen. Acht tellen. Tien tellen. Maar zijn ze wel leeg genoeg? En wat te denken van het laatste, het allerlaatste woord: non? Een ontkenning tot slot? Geen luisteraar zal het opmerken, niemand zal er een punt van maken, maar hier, in de eindeloze vertraging van de tijd die het schrijven van muziek is, is elk woord er een. Een derde, definitieve versie moet het uitwijzen. Alleen niet vandaag. Voor vandaag is het mooi geweest. Zo ook in Milaan, waar signora B. op haar horloge kijkt, schrikt, het onvoltooide bericht in Concepten opslaat, een spiegeltje uit haar tas graait, haar lippen inspecteert, de geblondeerde haren verschikt en met een haastig A domani de deur achter zich dichttrekt, op weg naar een afspraak waar geen van haar collega’s het fijne van weet.
Morgen gebeurt het.
Morgen, tegen tienen, zal signora B. opnieuw achter de pc plaatsnemen en op het scherm het woord Concepten vet zien oplichten. Zij zal zich de gisteren schielijk opgeslagen maar nog onvoltooide e-mail herinneren. Dan zal ze deze openen en tikken: ‘We are sorry to inform you that, since many years, the heirs of ** do not give their authorization to use pomes by ** in musical compositions.’ Zal zij de mail nog eens overlezen en die malle ‘pomes’ verbeteren? Ach, waarom? Nee is nee, regels zijn regels, basta così. Wel zal zij voor alle duidelijkheid nog een slotzin toevoegen: ‘Please, do not proceed with your project.’ Om 10.44 zal zij ten slotte op Verzenden drukken. Wat de signora niet weet, is dat zij enkele minuten later hartgrondig vervloekt zal worden. En niet alleen zij. Ook de erven ٭ en het auteursrecht zullen door banvloeken getroffen worden. Elders in Europa, niet ver van de Noordzee, zal de onthutste ontvanger van de Milanese e-mail, na het uitspreken van zijn verwensingen, zich rechtstreeks tot de dichter in het hiernamaals wenden en zijn zaak hartstochtelijk bepleiten. En de dichter zal zijn brillenglazen poetsen, want hij wil de smekeling, van wie hij door mist en rook gescheiden wordt, beter kunnen zien. Vervolgens zal hij met zijn zakdoek zwaaien ten teken dat het goed is. Want aan de dichter ligt het
niet. Waarom zou er wel vertaald en niet verklankt mogen worden? Lopen vertaalde woorden niet een veel groter risico?
‘Het is moeilijk te geloven dat we in de val zitten
in afwachting van een of ander slot dat openspringt
dat onze zinnen toegang verschaft
tot een nog vreselijker geluk.’