[p. 69]
Emma Crebolder
Gedichten
[…]
Telkens als ik met rafels en roersels beviel
trok achterom een kinderziel bij mij in.
Tijdens het beklimmen van te hoge treden
berekende ik hun valkans en de hardheid
van de stenen. Ik lag als vangnet uitgespreid.
Toen dat niet meer nodig was begon ik
hartgrondiger dan ooit te geeuwen. Alle
adem teruggeschonken tot diep beneden,
nooit geweten dat het grote gapen,
meergenaamd genot, zo godvergeten is.
[p. 70]
[…..]
Dat ik nog nieuwe kiezen laat stansen.
Gaat het mevrouw? Affirmatief grommen.
Ik dwing mezelf weer aan de deinende
draf van telgangers te denken. En
buikademhaling toe te passen. Puur
geluk dat mijn clitoris niet geraakt is
toen. Mijn mond ligt nu opengesperd en
tandvlees wordt versneden. Ik bewonder
mijn tong, niet stom onder het mes,
maar schuilsnel en lenig.
[p. 71]
[..]
We weten soms niet of het rechts-
of linksaf was. Na een licht wervelen
herstelt zich dat. We vallen wel eens
op ons schouderblad dat we steeds
als schild tegen erger hieven.
We weten soms niet waarom of
waartoe. We schuiven als paar in
elkaar tot de oogbol verschiet. Terwijl
het nog zacht nasneeuwt onder ons vel
ligt het juk al klaar. Misleid zijn we wel.