Enno Endt
Duel
Anno 1954 – september?
We kwamen zowat tegelijkertijd uit de Koninklijke Bibliotheek (uit de fietsenstalling?), herkenden elkaar en fietsen samen in dezelfde richting. Ik voor mij wist waarheen, het was naar huis, naar mijn lunch met Paula, dus richting Scheveningen, en na de eerste oriënterende woorden over elkaars bezigheden en bevindingen zei hij opeens: ‘Jij bent met Suus naar bed gegaan’, op zakelijke toon, maar beschuldigend genoeg, omdat het een intimiteit betrof zoals niet in onze gesprekken voorkwam, we kenden elkaar voornamelijk, nee, vrijwel uitsluitend via de anderen van ons jaar, de groep net afgestudeerde Neerlandici. Ik was dus overrompeld, en zei (zo ongeveer): ‘Dat heb je mij niet horen zeggen.’ ‘Nee, maar dat is zo’ (of: ‘weet ik’) – en direct erop volgend (maar nu weet ik zijn formulering niet goed, het komt erop neer) dat het een rotstreek was en tegen de vriendschapscode (of: onacceptabel, of: een verraad aan de vriendschap).
Hoe ik daar op gereageerd heb weet ik ook niet precies. Nú kan ik wel allerlei bedenken, bijvoorbeeld iets als: waar bemoei je je mee, of: laat dat aan de betrokkenen over, of: aan je zegslieden. Hoe dan ook, ik hoop dat ik een antwoord heb gegeven dat mij niets liet bevestigen en Suus erbuiten liet; en het bestaan van een verplichtende vriendschapsbond vooralsnog onbesproken liet.
Intussen fietsten we voort, hij aan de buitenkant op wat me bij ‘t herinneren een hoge fiets lijkt, en ik op een ‘gewone’, maar zijn dreigen vermoedend en erop rekenend dat hij me tot stoppen zou kunnen dwingen door met een snelle beweging vóór me te sturen. Hoe zijn bewoordingen waren weet ik niet nauwkeurig meer, maar over de aanleiding had hij ‘t verder niet, wel over de verzaakte vriendschap en ‘Ik wil met je duelleren’ (in functie waarvan? Als wraak? Of als manier om mezelf te verdedigen? Of als strafoefening?). Ik begreep in elk geval dat mijn eer op ‘t spel stond, en dat er geen ontkomen aan was: Du Perron… d’Artagnan… hún moraal. Zo
begreep ik hem. Maar ondertussen bedacht ik al fietsend dat ik naar de Anthonie Duyckstraat onderweg was en een uur later weer voor de klas moest staan.
‘Hoe had je je dat voorgesteld,’ vroeg ik (denkend: ‘op welk wapen?’, zoals dat bij Poesjkin te lezen valt).
‘O, gewoon, op de vuist.’
‘En wanneer en waar?’
‘Nou, zo dadelijk, in de bosjes van Poot’ (of een andere naam, ik kende die wijk nog niet; en ook nu niet).
De verdere rit legden we zwijgend af. Toen we de fietsen tegen een dennenboom hadden neergezet, zei ik tegen hem: ‘Kijk, ik heb niets tegen jou, waarom ik jou te lijf zou gaan, maar jij blijkbaar wel tegen mij. Ik zal jou daarom niet aanvallen, maar ik zal me wel verdedigen.’ Dat begreep hij (of: dat werd goedgekeurd). We hadden een paar passen van onze fietsen vandaan genomen en stelden ons tegen elkaar op in de houding (of eigenlijk: in een houding). Ik lette op zijn vuisten waarmee hij mij probeerde te stompen, voornamelijk of vrijwel alleen op mijn lijf en armen. Dat duurde maar heel kort. Toen gaf hij te kennen dat er aan de eer voldaan was (ik weet niet hoe hij dat duidelijk maakte, welke bewoording). Ik keek hem niet meer aan, liep direct naar mijn fiets en reed weg. Zelf had ik daarbij een tevreden gevoel: stik jij verder maar, met al je opvattingen en heroïek. Ik hoop nooit meer iets met je te maken te hebben. –
Wij zagen elkaar gedurende 35 jaar niet meer.
Toen was het 1991 en ik lag in een ziekenhuis bij te komen van een lichte hartaanval (hartinfarct), en las heel genoegelijk in een vpro-gids dat er een film in de maak was over Bij nader inzien, en daarbij werden er afscheidsbrieven geciteerd die Han zogenaamd aan de verschillende figuren gericht had die in het boek voorkomen. Ik weet nu niet of daar ook een brief aan mij bij was – waarschijnlijk wel -, maar ik voelde mij in elk geval opgewekt en vergevingsgezind, en ik kwam overend en schreef op ‘t dichtstbijzijnde kladpapier, zittend op de bedrand een brief met waardering voor wat er over de binnenkort te verschijnen film werd gezegd, en met een herinnering aan ons duel, en dat ik dat voortaan graag als een pittoresk incident wilde beschouwen.
Wat was daarop zijn reactie? Ik weet feitelijk niet hoe, maar hoofdzaak was dat hij mijn brief dankbaar accepteerde (en waarschijnlijk ook: dat ook hij er als een spel op terugzag, nú althans).