Epithalamion (fragmenten)
Reeds heeft de zon zijn stralen uitgezet,
Kom, schone bruid, kom uit uw eenzaam bed,
Gij zult eř niet alleen in wederkeren;
Het herbergt droefheid, en uw lichaamsvorm
Ligt als een graf in het meegevend dons;
Gij vindt uw wederhelft straks in de veren.
Vertoon toch die welriekend warme dij,
Die, als gij weder schuil gaat onder ‘t laken,
Een ander aan zal raken,
Die zij wel kent, maar niet van zó nabij.
Kom blij uit bed, die ‘t blijer zult betreden,
Gij die volmaakt wordt, en dan vrouw mag heten.
Reeds heeft de avondster zich hoog verheven;
Zou ònze Venus zich dan niet begeven
Naar haar diep bed? Laat dus, o muzikanten,
Uw snaren wat met rust, en dat de kring
Van dansers word’ ontbonden, want oefening
Baart kunst maar doet de lust verzanden.
Gij, en niet gij alleen, maar alle moede dieren
Gaan nu terust; ‘s nachts zijn hun lasten licht,
Dan wordt er ander werk verricht;
Op bed gaan zij verfijnder feesten vieren.
Hier gaat een maagd die, van geen terugkeer wetend,
Vannacht volmaakt wordt, en dan vrouw mag heten.
JOHN DONNE
(vertaling J. Eijkelboom)