[p. 726]
Eric Kok
De vloed
I
koeien dromen op te drassig
land van gras achter de dijk
mijn vlakke polderland
tussen water en wind geboren
boeren in oneindig grijs
schuiven in schuiten tussen
kragen van oeverloos riet
en plaatsen in boerenbont
nooit zag ik anders dan
vestingen op water en brood
verscholen achter hoofden
de meester schouwde de sloten
[p. 727]
II
schepen wachten achter lage
dijken tot de wind gaat
liggen in de broeker haven
waaien vertrouwde geluiden
van water slaan en water
maken boetvaardige handen
de lege netten vele vissers
vingen vandaag weer bot
vaak zag ik ze vanaf de dijk
wij allen deden ons werk zij
vingen vis ik schouwde daar
waar de dijk het laagste was
[p. 728]
III
loopt het water het eerste
over de hoofden vlucht het
oeveraas voor de vloed
voortgejaagd door de wind
verzuipt de eerste waterrat
in de steeds wassende stroom
zoeken koeien en boeren een
veilig heenkomen – redding
is dit niet de eerste dag
van een wild schouwspel wat
ik ook zei verwoei in de wind
zo ging het goed kon ik zien