[p. 120]
Erik Lindner
Gedichten
Zand welt op van de bodem voor de golf omslaat.
Surfers plat op hun buik
op de plank peddelen door repen schuim.
Een draaikolk volgt de wand voor het strand
en de wind wijst de kustlijn verder langs, fixeert
het ongestreken laken van de zee
oppervlak, de moes die ronddraait. Drie bomen
op de heuvel aan de kust, de begroeide zandgrond
de glimmende naalden, de varens, het gras
en het berglandschap erachter zakt omlaag
de brokkelend blauwe laag van zee, de weg
gepoetste wolken, de einder die omhoog trekt.
Herstel wat veraf is. Onderdruk wat
vooraan staat. Kiept het kantelraam
en duikelt de kijker in de tuin.
[p. 121]
Een fietser nadert een vogelkooi op het stuur
de ingang van de flat is een container
een man fluit op de galerij
over de rand van een balkon hangt een arm
het gras is plat naast de vijver
luchtbellen borrelen op in het water
een net dat tegen een hek is gespannen
omgekeerde emmers, een stok in de aarde
een moestuin tussen gaas in een waas van groen
buizen en tralies, klapstoelen en dode mais
een plastic fles met een blauw servet om de hals
slingerend peertje in het midden van de kiosk
de fiets hoog op de flat tegen de ballustrade
van een vensterbank valt een boek
aan een tak in een boom hangt de kooi
de ketel sist op een vuur in het gras.
[p. 122]
Er loopt een trap de zee in
een golf slaat over een trede
een schip dat aan zijn kettingen trekt
zijn romp uitzet
een chauffeur opent het portier van de rijdende auto
en spuugt de betelnoot op de wegglijdende grond
een rollende sigaret spuwt vonken in het rond
bladeren kletteren tegen de passerende wagon
een man houdt in de metro zijn helm op
er is de regen die het vuur dooft
er is een hond die over twee schapen waakt
het veld langs draaft
een trap aflopen
op de pand van je jas trappen
je afzetten op een tree.