[p. 130]
[p. 131]
Erik Menkveld
Gedichten
Het zieligste dier
Een boommarter die te veel
droomt en roemloos van zijn tak
in de bodembedekkers stort?
Een roodbuikvuurpad die zich
dagenlang niet lekker voelt
en ook nog opgegeten wordt?
Een eekhoorn die misspringt?
Een edelhert gebeten door een
rat en niet eens uit boosheid?
Een jeugdige weesegel
met wintermoeilijkheden
als chronische slapeloosheid?
Geen zielig dier zo zielig
als ik: een vogelvriendelijke
hond die nooit de opvangvolières
in mag vanwege het gevaarlijk
vertekende hondbeeld na uitvliegen
bij de genezen probleemvogel.
[p. 132]
Opgediept
Zoals een pasgeborene de geboortestad
vermoedt die hem omgeeft, bevroedt
men nu het ritueel waar ik uit overbleef;
minutieus belicht, tot in mijn koolstof
doorgemeten, lig ik onbegrepen
het onwennige, piepkleine heden
van deze vitrine in. Tonen kan ik mij,
toelichten niet. Moet ik daarvoor
eeuwen in de grond hebben gezeten
en als kurkurn met resten van zestig
zanglijsterborstjes uit een Romeinse
latrine bij Nijmegen zijn opgediept?