[p. 88]
Ester Naomi Perquin
Gedichten
Ter verdediging van een nachtsuppoost
Zoveel jaar en nooit een nacht gemist.
Hij was een plattegrond geworden
van waar al lang geen mens meer kwam.
Hij hield de wacht, hij was alleen en dacht
teveel aan wat maar niet gevangen kan.
Hij zag wat nooit grondvast wil worden
en dat in elk van vlucht verstoken ding,
de stijve duiven achter duimdik glas,
iets van beweging over was. Dat een vitrine
nooit van binnenuit aan scherven ging.
Het vrat hem langzaam aan. De nachten
waren vol verstomd gefluit en trekkersdrang.
Hij liep zijn rondes nog in wetenschap
maar hoorde vleugels zingen in de gang.
Hij vond soms veren op de trap.
Zo zaagde hij de sloten door. Hij bracht
de fuut en nachtegaal, de arend en harpij
hun kasten en hun kooien uit. De nacht
stond vol bevroren vliegverkeer. Hij zag
een broedplaats zonder leven.
Zoveel jaar en steeds de zon gemist.
Hij sloeg zijn armen op en neer.
Ze moeten hem zijn vlucht vergeven.
[p. 89]
Winter
Laat het na deze winter nog eens winter zijn.
Geen statig broeden meer. Geen kievitsei.
Geen welbedreven paring of zorgvuldig nest.
Ik hoop dat de kou de grond voorgoed verpest
met alles dat nog kiemen zou daarbij.
Laat straten grauw zoals ze ‘s winters zijn.
De moddersneeuw van uitgebeende dagen,
twee blauwe kinderwanten naast een wak.
Ik kan geen lammetjes verdragen.
Niets erger dan dat woekerend gemak
waarmee de lente aan het groeien slaat.
Daaronder houdt het ijs een zoontje stil.
Voor al dat leven maakt hij geen verschil.
Er is geen zonlicht dat hem bovenbrengt.
Geen vooijaar dat hem kennen wil.
[p. 90]
Buitenland
Gelezen over een berg als over een kuil
zo diep, zo wijd oprijzend als omgekeerd
maar ondergronds geen graf zou doen.
Degenen die zoeken, vermeldt de krant,
maken lang touwen vast en dalen af
of stijgen op, dat is vaak om het even.
Alle klimmers kammen mijnen uit, vinden
ronde stenen die niet glanzen zonder licht.
De diepste gravers klauwen langzaam op.
Wat is er denk ik slecht gezocht naar leven
dat tweeledig blijft, terwijl ook land
op water drijft en omgekeerd
water dat blijft en zoekt naar zand
om grond te worden, een overkant
spuwt water uit om zee te zijn.
Maar ver van de kust trekken sporen
door de aarde; kloven bergen open,
rijzen dalen op, bestaat geen water.
Wat is er denk ik weinig anders dan
bij hoog en laag terug gaan vinden
wat de hemel of de grond in kan.
[p. 91]
Ontwerp
Iemand verzon een plaats, een bos
zoals dat toen voor ogen stond, rijen bomen
en ook op wiens geboortegrond geplant.
Bedacht vervolgens schemering
die tussen dat hecht vertakte van jong hout
het rag, het tasten tussen dunne basten is.
Voorzag zelfs het hart alvast,
dat alles werd dat over was; initialen
los van namen in de schors gekrast.
Maar niet de angst voor het verdwalen,
dat haastig zoeken naar een pad
dat niet in de maquette past.