[p. 512]
Eva Gerlach
Abcouder meer
Er staan daar huizen onder aan de dijk,
je kijkt van boven in de achtertuinen.
Kinderen, zondags aangekleed, verschijnen
omstuwd door ganzen wanneer ik niet kijk.
Zij maken bijna werkelijke geluiden.
Een langere magere boom die op je lijkt
schudt zijn vuist tegen mij over de weiden.
Het lichaam gaat zijn gang, die tot niets leidt.
[p. 513]
Mourão
Zij staat zo onder de boom,
zo – lachend, de boom neemt haar bij zich,
streelt haar, voert haar oranje,
legt steun in haar rug, doet haar dicht.
Zij kauwt de zon, het licht
verzamelt zij op haar tanden,
het ritselen van de boom
spuugt zij uit achter zich.