[p. 22]
Eva Gerlach
Nu
het gedicht gebeurt nu
in het lichaam ervan gebeurt
dit. het ademt en het
loopt en als je
ertegen praat praat het. er is
alles zegt de stem (in het open raam
zit de zachte en gladde naakt en leest proust in de verte
kantelt een auto snijdt het gedicht een keel door)
en alles is bij zichzelf hier in het glas water
rolt de vloedgolf er is tocht uit een kier en er is
de draaiwind er is zand waarop je goed loopt
zand dat op je valt. er is altijd de oven
waarin het hout schoon opbrandt en er is deeg
omhooggegaan dat in de lege oven
brood wordt met een geur van
kinderhals. er is het brood en ik snij het
in het gedicht dat het eet.
hartslag
zweepstaart en droom
alles zegt de stem er is altijd de druppel
en er is het gezicht vol bloed er is tochtigheid en
laatste adem er is op de vloer de vernielde
die zich bederft met misbaar en er is die vernielde
in zijde met een kop thee in de ochtend en van
zijn plek op diens rug vliegt de reiger en schijt op het bed
van de taal en gaat vissen in speeksel.
[p. 23]
iemand rijdt in de nacht en het woord duwt zijn auto
over de rand en zijn hoofd knakt boven het stuur
en het gedicht legt zijn bodem
op die van de werkelijkheid en begint. het is alles
wat er is. en zijn vorm gaat open
en het laat los en gebeurt.