[p. 101]
Eva Gerlach
Situaties
*
Het beeld springt I. ‘s hoofd binnen als de deur uit een brandkast
Daar staat de knecht het goud vliegt in zijn gezicht
Zoals ze aankwam van het begin van het strand
Klein in de verte maar hij wist meteen wie ze was
Vier tellen staat hij stil met de handdoek Laat vallen
Koud en om zijn benen spat zand Want ik ren
Sprong voor sprong met grote sprongen in haar
[p. 102]
*
I. gaat zitten en bestelt een nieuw leven
met glans en orde. De kelner, een jongen met puistjes
in een verder gestroomlijnd gezicht, schrijft traag in zijn boekje.
Zijn tanden lichten op. I. wil ook zo’n boekje
(een handpalm balpuntblauw), maar eerst wil hij leven.
In afwachting van zijn bestelling vraagt hij de kelner
een glas met hem te drinken. De jongen neemt plaats
en drinkt zijn glas zonder I. aan te kijken
en I. bewondert de strakke lijn van zijn kaak
en het kraakbeen dat in zijn oor ligt
als de pit in een lamp.
Elk moment kan I. vertrekken, maar hij blijft zitten,
het is de onwil die hem definieert.
[p. 103]
*
De jongen staat op en loopt weg. Hij beweegt zich afstandelijk,
denkt I., hij houdt een ruimte om zich heen
waarin alleen zijn eigen plan bestaat.
Er is geen toeneiging in zijn gewrichten. Zijn geur
wordt niet door anderen geroken. Moeilijk te vangen.
Hij laat zich niet met iedereen in. Met niemand misschien.
Na een poosje brengt hij I’s bestelling. Zijn lichaam, weerspannig
maar goed in toom, buigt stijfjes. Een glans als van duizend
nieuwe fornuizen stijgt op en verblindt I. totaal.
‘Mijn vrouw is dood omdat zij te veel aan mij dacht,’
zegt hij, zijn handen voor zijn ogen geslagen.
De jongen loopt weg en I. volgt hem,
zijn nieuwe leven staat onaangeroerd op de tafel
met uitzicht op het meer, de glans neemt al af.
[p. 104]
*
I. bedekt zijn tatoeage
waaruit een raaf omhoogvliegt naar zijn hart
dat in het donker sneller is gaan kloppen,
hij moet springen. Hij springt op het bed,
flink hard zodat zijn hoofd door het karton
van twee etages heengaat en de jongen
in bed het nakijken heeft. Waar de sterren
zijn, daar wil hij, maar in de buitenlucht is het
moeilijker springen dan binnenshuis, omdat voortgang
in donker moeilijk is te meten. Hij
weet dat hij zijn lichaam is, hij haalt adem,
er is geen gedachte in hem zelfs geen vergelijking,
zijn hart klopt, hij heeft voeten en hij springt.