Ewoud Sanders
De Ideale Bibliotheek: de boekloze bibliotheek
Ik schrijf dit in een kamer en suite die is omgebouwd tot kantoor. Ik zit achter een bureau midden in de voormalige voorkamer. In de achterkamer staat een bank, en halverwege die kamer, half verscholen achter een boekenkast, staat een kopieerapparaat. Voor de rest is de ruimte volledig gevuld met boeken. Er staan wat boeken op mijn bureau, er liggen er een paar op de grond, maar de meeste staan – keurig geordend – in kasten langs de wanden.
Ik heb ze voor u geteld: het zijn vierentwintig boekenkasten die de wanden van boven tot onder bedekken. In die kasten staat een onbekend aantal boeken – het moeten er een paar duizend zijn. De belangrijkste woordenboeken – honderden – die sinds het eind van de zeventiende eeuw in Nederland en Vlaanderen zijn verschenen, vrijwel alle Nederlandstalige encyclopedieën sinds het begin van de achttiende eeuw, de meeste taalkundige tijdschriften sinds het begin van de negentiende eeuw, een grote collectie biografische en bibliografische naslagwerken, veel aardrijkskundige woordenboeken, een plank vol spreekwoordenboeken, afdelingen vol Bargoens, etymologie, leenwoorden, dialectstudies en zo verder. Kortom, een werkbibliotheek.
Ook in het keukentje dat bij mijn kantoor hoort, staan boeken. Eén kast vol naturalisten en literaire curiosa, een rij over zwervers, landlopers en bedelaars boven op een archiefkast, en op de ijskast een stapel boeken die ik nergens meer kwijt kan. Het complete werk van Willem van Iependaal staat samen met enkele persiflages op Ik, Jan Cremer, waaronder het prachtige Zij, Ans Bremer (1965), op twee archiefkasten op de overloop. En dan is er nog een afdeling in wat ooit de badkamer was, maar nu een ruim bemeten toilet. Daar staat een kast vol studies over seksualiteit, plus porno en erotica van het eind van de negentiende eeuw tot omstreeks 1970. Die ‘badkamer’ doet tevens dienst als wachtkamer voor de boeken die wegens plaatsgebrek de deur uit moeten. Telkens opnieuw ontstaan daar forse stapels, die om de zoveel tijd door een antiquaar worden afgehaald.
Ziedaar mijn bibliotheek. Maar is het ook mijn ideale bibliotheek? Laat ik het zo zeggen: ik heb er altijd van gedroomd om eens al mijn boeken om mij heen te hebben. Om helemaal door mijn boeken omringd te zijn. Dat ideaal heb ik sinds een paar jaar bereikt. Ik kan er enorm van genieten dat ik zoveel kan terugvinden in mijn eigen bibliotheek. Het gebeurt me met grote regelmaat dat ik – lezend in een boek of artikel – een verwijzing krijg naar een of andere publicatie uit de negentiende eeuw. Ik hoef dan maar op te staan, een paar meter te lopen, en nog geen halve minuut later lees ik verder in de bron waarnaar ik werd verwezen.
Ik vind dat – nog altijd – een enorme kick. Het scheelt ook veel tijd en gedoe en het maakt dat je secuurder kunt werken. Ik heb niet alles wat ik zou willen hebben, maar het belangrijkste staat binnen handbereik. Ik koester die boeken. Ik ken ze goed, zij kennen mij, we zijn erg op elkaar gesteld geraakt en we werken goed en graag samen.
Maar toch, hoe blij ik ook ben met al die boeken, nee, dit is niet mijn ideale bibliotheek. Er zijn kleine dingen. Als geen ander weet ik wat er in mijn kasten ontbreekt. Die-en-die-drukken van dat-en-dat woordenboek. De laatste drie jaargangen van dat tijdschrift. Het separaat uitgegeven bijvoegsel bij dat naslagwerk, enzovoort.
Er zijn grotere dingen. In mijn hoofd bevindt zich een bibliotheek met Perzische tapijten op een houten vloer, een open haard, geornamenteerde kasten van eikenhout, gedempt licht, een boekenmolen bij een oude, leren fauteuil, een butler die komt vragen of hij mij ergens mee van dienst kan zijn (‘Ja, doe maar een glaasje port’). In mijn huurpand ligt blauwgrijs acryl op de vloer, in het systeemplafond zitten tl-balken en voor de hoge, met zonwerende folie beplakte ramen hangen dofwitte lamellen. De ideale bibliotheek bevindt zich niet in een kantoor, maar in een huis – liefst in een Engels landhuis. Ik vind het een voorrecht om tussen mijn boeken te mogen werken, maar idealiter zou ik met ze willen wonen. Vrouw en kinderen de deur uit, boeken van kelder tot zolder, een discrete bediende die goed kan koken en die af en toe een maîtresse binnenlaat – dat begint al aardig in de buurt te komen.
Althans, zo heb ik mij ooit de ideale woonwerkbibliotheek voorgesteld, maar de laatste jaren is dat beeld aan het verschuiven. Ik houd van boeken, ik vind het prettig om ze in mijn handen te houden en ik ruik eraan, maar toch zijn het voor mij in de eerste plaats gebruiksvoorwerpen. Dingen om in te lezen, of vaker: dingen om iets in op te zoeken. Ik gebruik mijn boeken
om zelf weer boeken te schrijven. Ze zijn mijn grondstof; ik consumeer ze – stukje bij beetje, en lang niet allemaal even grondig, maar toch. Ik koester de verschijningsvorm van boeken, maar ik bezit ze in de eerste plaats vanwege de inhoud.
En die inhoud kun je sinds enkele jaren op meerdere manieren tot je nemen. Je kunt proberen zoveel mogelijk te lezen. Het heeft bij mij lang geduurd voordat ik besefte hoe weinig je in een leven kunt lezen. Al decennialang lees ik vrijwel iedere dag, soms kort, soms een paar uur. Toch heb ik nog geen fractie gelezen van wat ik zou willen lezen. Alleen al in mijn eigen boekenkasten wachten honderden boeken op mijn tijd en aandacht – een schijntje in vergelijking met het aanbod in boekwinkels, antiquariaten en bibliotheken. En zelfs nu ik steeds selectiever word, blijven mijn ogen groter dan mijn maag. Nóóit zal ik kunnen lezen wat ik zou willen lezen; ik vind het moeilijk om me daarbij neer te leggen, maar ik zal wel moeten.
Daarom ben ik ook zo blij met de nieuwe mogelijkheden om selectief te lezen: via de computer, in digitale bestanden op cd’s of op internet. Voor wie het boek gebruikt als grondstof is dit de ideale akker. Van mij mag de complete Nederlandse literatuur op internet worden geplaatst. Laten we – vanwege de problemen met de auteursrechten – beginnen met de negentiende eeuw en dan, liefst zo snel mogelijk, terugwerken naar de middeleeuwen. Tegen de tijd dat ze daarmee klaar zijn, zijn de auteursrechtelijke problemen ook opgelost – want in het digitale tijdperk kun je je natuurlijk niet blijven beroepen op een wet uit 1912. Zet vervolgens de literatuur uit de twintigste eeuw erbij en werk zo door tot het daar en dan, met toestemming van uitgevers en auteurs. En vergeet alsjeblieft niet om alle kranten en tijdschriften toe te voegen, want als ooggetuigen van de geschiedenis zijn die volstrekt onmisbaar.
Ik ga het hier niet hebben over alle problemen – financieel en organisatorisch – die je bij het inrichten van deze bibliotheek zult ondervinden. Dit is geen beleidsplan, dit is een kijkje in een bibliotheek die nu al op verschillende plaatsen op internet, in verschillende taalgebieden, gestalte krijgt. Langzaam, onzeker en lang niet zo snel als ik zou willen, maar onafwendbaar.
Omdat het mij niet snel genoeg gaat, doe ik zelf op bescheiden schaal mee. Naslagwerken en taalkundige tijdschriften die ik efficiënter wil kunnen doorzoeken, laat ik zelf digitaliseren. Tot nu toe heb ik het niet over mijn hart kunnen verkrijgen om ze, nadat ze door de scanner zijn gehaald, weg te doen. Maar ik heb ze wel uit mijn boekenkasten gehaald. Ze staan
nu bij mij thuis, op zolder, een wand vol boeken, tijdschriften en studies die – het kan niet anders – weten dat hun laatste uur geslagen heeft. Ze zijn nog niet verstoten, verkocht of weggeschonken, maar zodra de kasten weer vol raken, zullen zij als eerste moeten wijken.
En zo ben ik langzaamaan afscheid aan het nemen van zowel de bijna-ideale bibliotheek in mijn kantoor en suite, als van de ideale landhuisbibliotheek in mijn hoofd. Mijn vrouw en kinderen mogen thuis blijven wonen, de butler moet eruit. Dit is het onvermijdelijke gevolg van de werkelijk Ideale Bibliotheek die geleidelijk aan om mij heen wordt gebouwd. Een bibliotheek zonder papier en zonder letters, met alleen nulletjes en eentjes, die zeggen: dit is een a, dit is geen a, dit is een b, dit is geen b, enzovoort.
Betekent dit dat ik op termijn al mijn boeken de deur uit zal doen? Dat denk ik niet. Op kantoor ben ik langs mijn kasten gelopen. Hoe meer er straks via mijn toetsenbord bereikbaar is, hoe meer er weg zal kunnen. Ik heb daar boeken staan waar ik vijftien jaar naar op zoek ben geweest. Die ik voor veel of weinig geld heb gekocht op veilingen, in antiquariaten, van particulieren, op markten of via internet. Ik heb boeken die in geen enkele openbare collectie in Nederland aanwezig zijn. Unica, gesigneerd, genummerd, in perkament gebonden. Een paar zal ik er tot mijn dood bewaren, maar voor ál mijn boeken geldt dat ze slechts tijdelijk in mijn bezit zijn. Sommige zijn al eeuwenoud; ze hebben reeds in vele bibliotheken gestaan. Nu mag ik een tijd voor ze zorgen, en dat doe ik zo goed mogelijk, maar uiteindelijk komen ze weer in andere collecties terecht – openbare of particuliere. Sommige zal ik zelf laten digitaliseren, voor andere zullen derden dit doen, maar hoe dan ook zal ik de meeste afstaan.
Ook thuis ben ik langs mijn kasten gelopen. Ik heb thuis geen leren fauteuil, maar een heel behoorlijke leesstoel, een houten vloer en zelfs een open haard. Rond die haard en elders in huis staan nog enkele boekenkasten met hedendaagse literatuur en studies over onderwerpen die me al jaren bezighouden: veel geschiedenis, veel oudheid en veel over de jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Van die hedendaagse literatuur zal ik – zodra de bits en bytes van de Ideale Bibliotheek mij volledig omringen – zonder veel moeite afstand doen. Ik vermoed dat die andere boeken door mijn nabestaanden moeten worden opgeruimd. Ik moet mij er soms toe zetten om over de jodenvervolging te
lezen, maar dit is een onderdeel van de geschiedenis dat mijn familie hard heeft getroffen en dat mij meer heeft gevormd dan mij lief is. Die boeken raken mij zo in het hart dat ik ze niet door papierloze nulletjes en eentjes kan vervangen.
Hetzelfde geldt, in iets mindere mate, voor mijn vrienden uit de oudheid. Ik weet maar al te goed dat er weinig nieuws onder de zon is, maar ik kan er niet genoeg van krijgen om dat te lezen – met name bij auteurs als Cassius Dio, Herodotus, Flavius Josephus, Livius, Plutarchus, Suetonius, Tacitus en Thucydides. Ik vind het bijvoorbeeld geruststellend om te lezen dat het zogenoemde zinloos geweld niet aan het eind van de twintigste eeuw is uitgevonden. Ook tweeduizend jaar geleden liep je in Rome de kans om zonder enige aanleiding in elkaar te worden gemept. Volgens Suetonius was dit voor keizer Nero zelfs een vrijtijdsbesteding, die hij incognito uitvoerde, samen met enkele potige lijfwachten. Zo ben ik ook, op een vreemde manier, blij dat genocide geen monstruositeit van de twintigste eeuw blijkt te zijn. De mens wordt niet slechter, de mens heeft nooit gedeugd – je hoeft niet veel gelezen te hebben om dát te weten.
Ik heb mij natuurlijk weleens afgevraagd waarom ik – de afgelopen twintig jaar – duizenden boeken om mij heen heb verzameld. Het eerste antwoord luidt: om ze te kunnen gebruiken voor mijn werk. Maar er is nog een andere, een diepere reden. Boeken vertegenwoordigen voor mij het Grote Weten. Dit geldt bij uitstek voor algemene naslagwerken, zoals encyclopedieën. In theorie staat daar alles wat men in een bepaalde periode belangrijk vond. De artikelen zijn soms kort, maar vaak geven ze – onder meer door verwijzingen – toegang tot veel meer kennis. Als ik op mijn kantoor aan het werk ben, heb ik – onder het tl-licht op mijn blauwgrijze vloerbedekking – toegang tot zeeën van kennis. Die zijn groter dan ik ooit zal kunnen bevaren, maar ze zijn nabij en dat geeft mij een gevoel van veiligheid.
Of misschien moet ik zeggen: dat gaf mij een gevoel van veiligheid, want langzaam begint het besef te dagen dat ik tot nu toe meer van het leven dan van het lezen heb opgestoken. Voor de inrichting van de Ideale Bibliotheek maakt dat niks uit. Die krijgt, ergens in cyberspace, gestaag vorm, en het beste wat ik kan doen is er een paar boeken aan toevoegen. Wel hoop ik dat de juiste waardering van lezen en leven het voor mij makkelijker maakt om te aanvaarden dat zelfs de grootste veelvraat slechts een fractie van alle boeken kan verstouwen.
En ach, misschien is dat zo erg nog niet.