[p. 411]
Fernando Pessoa (Álvaro de Campos)
Drie gedichten
Verjaardag
In de tijd dat mijn verjaardag werd gevierd,
Was ik gelukkig en niemand was dood.
In het oude huis was mijn verjaardag zelfs een oeroude traditie,
En ieders vreugde, ook de mijne, was zo vast als welk geloof dan ook.
In de tijd dat mijn verjaardag werd gevierd,
Was ik zo kerngezond dat ik niets snapte,
Dat ik intelligent was binnen de familie
En dat ik de hoop niet koesterde die anderen voor mij koesterden.
Toen ik begon te hopen, wist ik niet meer hoe te hopen.
Toen ik begon het leven te bezien, wist ik niet meer wat de zin des levens was.
Ja, degene die ik als veronderstelling voor mijzelf was,
Degene met een hart en met familiebanden die ik was,
Degene die ik was op half-provinciale avonden,
Degene die ik was toen men mij liefhad en ik een jongetje was,
Degene die ik was – mijn God! – en die ik nu pas weet te zijn geweest…
O, hoe ver weg!…
(Onvindbaar…)
De tijd dat mijn verjaardag werd gevierd!
Wat ik nu ben is als het vocht in de gang in het achterhuis,
Dat schimmel op de muren legt…
Wat ik nu ben (en het huis van hen die van mij hielden trilt door mijn tranen heen),
Wat ik nu ben is dat zij het huis hebben verkocht,
Is dat zij allen zijn gestorven,
Is dat ik mijzelf heb overleefd als een verbrande lucifer…
[p. 412]
In de tijd dat mijn verjaardag werd gevierd…
Hoe dierbaar, als een mens, is mij die tijd!
Lichamelijk verlangen van de ziel daar weer te zijn,
Door middel van een metafysische en vleselijke reis,
In een tweevoudigheid van ik tot mij…
Het verleden opeten als hongerbrood, zonder de tijd voor boter op mijn tanden!
Ik zie dit alles weer, zo scherp dat het mij blind maakt voor wat mij omringt…
De tafel met extra couverts, met deftiger servies dan anders, met meer glazen,
Het buffet met allerlei – gebakjes, fruit, de rest nog in de schaduw van het schuifblad -,
Oude tantes en diverse neven, en dat allemaal voor mij,
In de tijd dat mijn verjaardag werd gevierd…
Hou op, mijn hart!
Denk niet! Laat het denken over aan het hoofd!
O mijn God, mijn God, mijn God!
Ik verjaar niet meer.
Ik duur.
Mijn dagen tellen op.
Ik zal oud zijn als ik het zal zijn.
Meer niet.
De woede het verleden, als een zakkenroller, niet te hebben meegenomen!…
De tijd dat mijn verjaardag werd gevierd!…
[p. 413]
Nu reeds oud sonnet
Hé, Daisy: als ik dood ben moet je mijn
vrienden in Londen zeggen, ook al is
er niets van waar, dat je de diepe droefenis
over mijn dood verbergt. Neem dan de trein
naar York, waar je geboren bent (heus waar?…
je weet, ik geloof geen woord van wat jij zegt),
en zeg die knaap aan wie ik was gehecht,
aan wie ik mooie souvenirs bewaar
(wat jij niet weet), dat ik gestorven ben…
Ook hij, van wie ik nog steeds heel veel hou,
zal niet kapot zijn… Ga dan door en zeg
het nieuws aan Cecily, die rare vrouw
die roem te zien dacht op mijn levensweg…
Wat roem? Wat leven? Kloteleven van janhén!
[p. 414]
Als je je doden wilt
Als je je doden wilt, waarom wil je je dan niet doden?
O, grijp je kans! Want ik, die zozeer dood en leven liefheb,
Zou mij ook, indien ik mij zou durven doden, doden…
O, als je mocht durven, durf!
Wat baat je de opeenvolging van beelden van de buitenkant
Die wij de wereld noemen?
De film der uren, uren geïnterpreteerd
Door spelers met stereotiepe posen en manieren,
Het bonte circus onzer grenzeloze dadendrang?
Wat heb je aan je innerlijke wereld die je zelf niet kent?
Misschien dat je, als je je doodt, die eindelijk leert kennen…
Misschien dat je, aan ‘t eind, begint…
En hoe het zij, wanneer het leven je vermoeit,
Word dan tenminste moe met waardigheid,
Zing niet het leven, zoals ik, uit dronkenschap,
Groet niet de dood, als ik, in literatuur!
Zal men je missen? O nietige schaduw, mens genaamd!
Niemand wordt gemist en jou mist niemand…
Zonder jou loopt alles zonder jou.
Misschien is je bestaan erger voor anderen dan je verdwijnen…
Misschien ben je in leven meer tot last dan ophoudend te leven…
Het verdriet van anderen?… Heb je bij voorbaat wroeging
Dat ze je bewenen?
Wees gerust: ze zullen weinig wenen…
Levensdrift stelpt stilaan tranen
Als die niet om iets van óns vergoten worden
[p. 415]
Maar om iets wat anderen gebeurt, vooral de dood,
Want dat is iets waarna de anderen niets meer gebeuren kan…
Om te beginnen is er angst, verrassing om de komst
Van het mysterie en om het ontbreken van je leven als gespreksstof…
Dan de ontzetting voor de doodkist, zichtbaar en concreet,
En voor de mannen in het zwart die het beroep uitoefenen erbij te zijn.
Dan de familie bij de dodenwacht, ontroostbaar en moppen tappend,
Jammerend hoe jammer het toch is dat je gestorven bent,
En jij, simpele aanleiding tot al dit rouwbeklag,
Jij, waarlijk dood, veel doder dan je denkt…
Veel doder hier dan je wel denkt,
Al ben je ginds misschien veel levender…
Dan de tragische aftocht naar de tombe of het graf,
En dan begint de dood van de herinnering aan jou.
Om te beginnen heerst in allen opluchting
Na de ietwat vervelende tragedie van je sterven…
Dan, van dag tot dag, worden de gesprekken opgewekter,
En het alledaagse leven neemt zijn plaats weer in…
Dan, van lieverlee, ben je opeens vergeten.
Op twee data slechts word je herdacht, jaardagelijks:
De dag van je geboorte, de verjaardag van je dood.
Verder niets, verder niets, verder absoluut niets.
Tweemaal jaarlijks denkt men aan je.
Tweemaal jaarlijks zuchten om je zij die van je hielden,
En nog een, twee keer, wanneer toevallig het gesprek op jou komt.
Zie jezelf koelbloedig onder ogen, zie koelbloedig onder ogen wat wij zijn…
Wanneer je je wilt doden, dood je dan…
Heb geen morele scrupules, geen intellectuele angst!…
Welke scrupules, welke angst heeft de mechanica des levens?
Welke chemische scrupules heeft de impuls
Die sappen, bloedsomloop en liefde voortbrengt?
Welke herinnering aan anderen is er in ‘t blijde ritme van het leven?
O, arme ijdelheid van vlees en botten, mens geheten,
Zie je dan niet dat je werkelijk volkomen onbelangrijk bent?
[p. 416]
Je bent belangrijk voor jezelf, want jij bent dat wat je je voelt.
Je bent alles voor jezelf, want voor jezelf ben je het heelal,
En het echte heelal en alle anderen
Zijn satellieten van je eigen objectieve subjectiviteit.
Je bent belangrijk voor jezelf want jij alleen bent voor jezelf belangrijk.
En wanneer jij zo bent, o mythe, zouden dan de anderen niet net zo zijn?
Ken je, als Hamlet, de ontzetting voor het onbekende?
Maar wat is bekend? Wát ken je dan wel
Dat je iets in het bijzonder onbekend noemt?
Ken je, als Falstaff, de vettige liefde tot het leven?
Als je het zo liefhebt, materieel, heb het dan nog materiëler lief:
Word vleselijk deel van de aarde en de dingen!
Verstrooi jezelf, fysisch-chemisch systeem
Van nachtelijk bewuste cellen,
Over het nachtelijk bewustzijn van de onbewustheid der lichamen,
Over de grote deken die-niets-dekt van de verschijningen,
Over de zoden en het gras van de voortwoekerende wezens,
Over de atomische nevel der dingen,
Over de wervelende wanden
Van het dynamisch vacuüm der wereld…