Fragment uit: de revoluties*
J. Verstegen
Had Tigran geweten dat de Metechi enkel politieke gevangenen herbergde, dan zou hij zich zeker verbaasd hebben, want aan politiek had hij nooit gedaan. Zijn cel mat twaalf kubieke meter. De muren waren eens wit gekalkt maar grijs geworden. Waar de kalk had losgelaten zag je de naakte baksteen die hij, als vakman, nauwkeurig onderzocht en van uitstekende kwaliteit bevond. Van de zoldering hing aan een roestige ketting een petroleumlamp die meer stank dan licht verspreidde. Aan de muur een crucifix, de gevangenisregels in het Russisch achter bevingerd cellofaan, de uit een tijdschrift gescheurde plaat van Nicolaas II in het garde-uniform met het blauwe ordelint van de heilige Andreas waar iemand ‘stront’ op geschreven had. Door het getraliede raam zag hij alleen de lucht, meestal onbewolkt, soms wat bleek, dan weer gemengd met rood. Vogels gaven hem een groot verlangen naar vrijheid. Als het raam donker werd was er een dag voorbij en kraste hij met zijn nagel een streepje in de muur. Maar na een paar dagen was de nagel afgesleten en moest hij aan een tweede beginnen. Toen hij beide handen rond was geweest was die eerste nagel nog niet voldoende aangegroeid. Hij hield ermee op.
Zijn adem liep in straaltjes langs de muur: iets dat deel van hem had uitgemaakt, ja, hem in leven had gehouden, raakte hij kwijt zonder dat hij er iets tegen kon doen. Net als de kleine vrijheid, het kleine geluk, de kleine kinderen. Kon hij nog meer kwijtraken? Had hij nog iets om kwijt te raken? Ja, zijn leven.
Achter de muur woonde een muis, zo hongerig of brutaal dat hij ook overdag naar kruimels zocht. Als hij er een vond ging hij op de achterpoten zitten, pakte de kruimel met de voorpootjes beet, bracht die nuffig en uiterst wantrouwig naar de neus, besnuffelde die uitgebreid
voor er twee voortandjes in te zetten. Een fijnproever. Een aristocraat die ook bij razende honger zijn manieren wist te bewaren. Tigran praatte met hem, de muis keek hem aan met verstandige ogen.
‘Vet zul je hier niet worden, muis.’
‘Vet is vulgair,’ antwoordde de muis.
‘Wat ik je geef is uit een goed hart.’
De muis glimlachte dankbaar.
‘Als het vooronderzoek is afgelopen zal ik je meenemen naar Kilja. Daar is het ook geen vetpot maar in elk geval beter dan hier.’
De muis was genoeg heer om niet te laten merken dat hij niet in het vooronderzoek geloofde, rondde de kiepelton en verdween.
‘s Morgens om tien uur kreeg Tigran een stuk zwart brood met een glas thee door een luikje. Om vier uur werd dit menu herhaald, nu aangevuld met een kop dunne soep. Eenmaal had daar een schorpioen ingezeten. Tigran had erover met de cipier van gedachten willen wisselen, maar die bleek ontoegankelijk voor zijn argumentatie. ‘s Avonds, steeds om dezelfde tijd en steeds even lang, werd er in de kelder onder hem verhoord. De kreten drongen door de muren. Hij drukte zijn handen tegen zijn oren maar de geluiden bleven in zijn herinnering. Hij sliep onrustig. Foltering was erg, maar het besef dat die iedere avond op een bepaald tijdstip zou worden herhaald, moest ondragelijk zijn. Hij zou zwak zijn en alles toegeven. Die nacht liep hij, weer kind, door Kars. Plotseling riep de moe’ezzin op tot wraak op de Armeniërs die de vijgenoogst hadden laten mislukken. Hij rende de stad uit en verborg zich in een rotsspleet. Toen hij de volgende dag thuiskwam was het raam ingeslagen. Zijn vader, die nog in het Turkse leger tegen de Russen had gevochten, lag, slordig gecastreerd en vervolgens de keel doorgesneden, op tafel. Iemand gaf hem te drinken en geld voor de trein naar Tiflis. De hele reis sloeg zijn hart tegen zijn ribben of het eruit wilde. In Tiflis verkochten kennissen hem als huisjongen aan Darganov, zodat de weldoener kon worden terugbetaald.
Hij ontwaakte, het ruwlinnen gevangenishemd drijfnat. De droom betekende dat Maria en Porfiria gevaar liepen. Die gedachte kwelde hem. Hij zou een brief naar buiten moeten smokkelen, aarzelde dagen lang, vroeg toen de cipier, die hem zijn voedsel gaf, om een potlood.
‘Tien roebel,’ fluisterde de man.
‘Die krijg je als ik vrij ben!’
‘Dan zijn we allemaal dood en begraven.’
‘Ik heb niets gedaan, het is een vergissing, er moet een vooronderzoek worden ingesteld en dan sturen ze me naar huis.’
Maar de cipier was weg. Misschien wist hij wat er met hem zou gebeuren. De folteringen leken dichterbij te komen. Tigran probeerde uit de regels achter het cellofaan op te maken wat die folteringen betekenden maar hij kon het Russisch niet lezen.
Het moest zomer zijn: een mestkever met een trouwtje om zijn poot zat tegen het gevangenisraam. Het kind aan de andere kant van het touwtje zag hij niet. Het zou Porfiria kunnen zijn. Hij bleef strak naar de kever kijken in de hoop dat zijn blik door het touwtje zou voortplanten naar het kind. Straks zou die mestkever met een speld op een aardappel worden vastgestoken en, voor hij stierf, terugverlangen naar de kleine vrijheid van het touwtje.
Over het eten klaagde hij niet langer. Het leek hem zelfs ongeloofwaardig dat hij er ooit over geklaagd had. Hij verslond het zonder proeven met grote happen. Dat hij gevangen zat was een van die dingen die nu eenmaal gebeuren.
Op een morgen stapte een man van middelbare leeftijd de cel binnen. Hij was goed geschoren, stonk niet uit zijn mond en droeg, als teken van beschaving, een platte tas waaruit hij een map papieren haalde. Hij sprak zacht. Je kon niet voorstellen dat hij ooit geweld zou gebruiken.
‘Mijn naam is Kolakov. Ik ben Inspecteur voor de Minderheden. Uw geval is in onderzoek bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Men heeft mij gevraagd met u te praten. Dit gesprek maakt geen deel uit van het vooronderzoek. U bent vrij te zeggen wat u wilt.’
‘Vooronderzoek?’ vroeg Tigran. ‘Ik zit hier al veel te lang voor een vooronderzoek.’
‘Minister Plechve eist grote nauwgezetheid. Hij wil geen gebruik maken van zijn bevoegdheid iemand zonder proces naar Siberië te sturen. Daarom kost alles veel tijd.’
De Inspecteur voor de Minderheden zocht in zijn papieren.
‘U bent Tigran Ovresian?’
‘Om u te dienen, heer.’
‘Geboren in Kars, Turkije?’
‘Ja.’
‘Wanneer?’
‘Ik weet niet precies. De papieren zijn verloren gegaan. Mijn vader en moeder…’
‘Ongeveer 1870,’ schatte de inspecteur en maakte een notitie.
‘Het moet na te gaan zijn in Kars.’
‘Inlichtingen uit Kars wijzen uit dat uw vader onder Turkse vlag tegen de tsaar heeft gestreden’.
‘Hij zal wel hebben gemoeten.’
‘Voor zover wíj weten werden de Armeniërs vanwege hun onbetrouwbaarheid alleen als vrijwilligers tot het Turkse leger toegelaten.’
‘Misschien hoopte mijn vader zo tot enig aanzien te komen. Als dat zo was, is het hem in elk geval niet gelukt want hij is een paar jaar later vermoord.’
‘De mogelijkheid bestaat,’ zei de inspecteur, zonder op deze laatste opmerking te reageren, ‘dat uw familie traditioneel antitsaristisch was.’
‘Wat een onzin! Waarom zou een onwetende Turk, die maar net het hoofd boven water kan houden, antitsaristisch zijn? Dat is ver van zijn bed.’
‘Ik verzoek u mijn vragen niet als onzin te bestempelen. Het gaat erom inzicht te krijgen in uw motieven. Het milieu speelt een belangrijke rol. U was lid van de verboden Gregoriaanse kerk?’
‘Ik ben een Armeens christen.’
‘U hebt nooit een dienst van vader Argonadse bijgewoond?’
‘Hij liet me niet toe.’
‘Wel als u zich had laten herdopen.’
‘Ik wilde niet, uit eerbied voor mijn ouders. Als ik toen had geweten dat ik me er deze moeilijkheden mee had kunnen besparen, had ik het misschien tòch gedaan.’
‘Dat is niet erg principiëel.’
‘Ik hoor tot hen die zich zelfs geen principes kunnen veroorloven,’ zei Tigran bitter.
‘U bent gehuwd?’
‘Geweest. Mijn vrouw is bij de geboorte van onze jongste gestorven.’
‘U was volledig in dienst bij Vassili Sergejitsj?’
‘Ja.’
‘Hij was dus uw weldoener… U hebt hem ook toestemming gevraagd om met haar te trouwen?’
‘Hij heeft haar voor mij uitgekozen.’
‘Hij stelde de gebruikelijke voorwaarde?’
Waarom vernederde de man hem?
‘Ik kon niet anders,’ zei hij zacht.
‘Was u tevreden over Darganovs keus?’
‘Ze was een goede vrouw voor me,’ zei Tigran.
‘Zonder voorbehoud?’
‘Zonder voorbehoud.’
‘Ik vraag het hierom. Er zijn er in Kilja die zeggen dat u haar sloeg.’
‘Willen ze zeggen dat ik haar dood heb geslagen? Wat een beschuldiging.’
‘Niemand wordt beschuldigd. Maar de Armeniërs beschouwen de vrouw als een ondergeschikte…’
‘Wat zou mijn motief kunnen zijn?’ vroeg Tigran.
‘Jaloezie op Vassili Sergejitsj.’
‘Jaloezie op Vassili Sergejitsj is de zon zijn warmte benijden.’
‘Dus u sloeg haar niet?’
‘Nee, ik heb veel verdriet gehad over haar dood.’
‘Of berouw?’
‘Ik zeg verdriet en ik bedoel verdriet,’ riep Tigran uit. De tranen sprongen in zijn ogen.
‘Waarom beschuldigt u me steeds van dingen waaraan ik part nog deel heb?’
‘Het gaat om de waarheid,’ zei de inspecteur. ‘We moeten alles overhoop halen om de waarheid te kennen .. U hebt dus kinderen?’
‘Twee.’
‘Hoe oud?’
De vraag verwarde hem. De gedachte dat zijn kinderen dood waren kwam weer boven.
‘Het verbaast me dat u hun leeftijd niet weet.’
‘Ik denk na. Ik ben in de war. Ik heb mijn idee van tijd verloren.’
‘Ik begrijp u niet. Als u wilt dat uw kinderen gelukkig worden, waarom laat u dan een trein ontsporen?’
‘Dat heb ik niet gedaan. Ik heb een paar moeren gebruikt, ja. Maar
ik heb nooit de bedoeling gehad de trein te laten ontsporen.’
‘Hoe kan ik uw beweegredenen te weten komen als u liegt? We weten dat voor die ontsporing Jordania, een gevaarlijke activist, Kilja heeft bezocht. Hij heeft vast met u gesproken.’
‘Nee.’
‘Toen zijn de antitsaristische gevoelens van uw familie weer bovengekomen .. De Armeniërs zijn zeer traditioneel… Grondbezitter Darganov zei ook dat u uw werk niet met plezier deed.’
‘Een slaaf werkt nooit met plezier.’
‘Er is een eind aan uw slavernij gekomen.’
‘Het touwtje is misschien wat langer geworden. Maar het bindt nog steeds.’
‘Zo’n negatieve gedachte komt niet vanzelf op in het hoofd van een moezjik. Die heeft Jordania erin gepraat.’
‘Ik ben meestal te moe om te denken. Ik ben er ook niet in geschoold. Maar hier in de gevangenis had ik er alle tijd voor… Dat heeft niets met Jordania te maken.’
‘U bent van mening dat het een revolutie vereist om vrij te worden?’
‘Misschien kan het anders. Maar het gebeurt nu eenmaal niet…’
‘Dus u gelooft dat, omdat alle middelen falen, de revolutie moet plaatsvinden?’
‘Ik zeg u dat ik het niet weet. Ik overzie de gevolgen van de revolutie niet helemaal. Maar als ik zie hoe de mensen vandaag de dag leven, zeg ik: Ja. Het experiment zou gewaagd moeten worden.’
De Inspecteur voor de Minderheden maakte een aantekening.
‘Wat dacht u dat de revolutie anders deed dan anderen ongelukkig maken?’
‘Maar er moet toch een maatschappij zijn, beter dan die waarin we nu leven?’ vroeg Tigran.
‘Het zijn de mensen die de maatschappij hebben gemaakt,’ zei de inspecteur. ‘De maatschappij heeft niet de mensen gemaakt.’
‘Als de mensen de maatschappij hebben gemaakt,’ antwoordde Tigran, ‘hebben ze mij in elk geval niet geraadpleegd. Ik zou me dus kunnen voorstellen me tegen die maatschappij te verzetten.’
‘Dus u geeft toe een revolutionair te zijn?’
‘Ik zou misschien een revolutionair hebben kunnen zijn, als ik het benul gehad had. Maar ik had dat niet. Zoals ik u zei ben ik hier pas
gaan denken. Maar als het ook al strafbaar is om over de revolutie te denken… Ja, dan staan mijn kansen slecht.’
De inspecteur zag af van antwoorden en vroeg: ‘Wat zeggen u de namen Marx, Engels en Lenin?’
‘Ik heb ze horen noemen.’
‘En de naam Dzjoegasjvili?’
‘Nooit van gehoord.’
‘Solo. Koba. Ivanovitsj?’
‘Evenmin.’
Hij veranderde van onderwerp: ‘Erkent u, Tigran Ovresian, dat u op 12 oktober 1900 klei van grondbezitter Darganov hebt gebruikt om er poppetjes van te bakken?’
‘Ben ik daar niet genoeg voor gestraft?’
‘Ik wil u niet straffen. Ik moet een beeld van u hebben.’
‘Het waren restjes. Als ik ze niet gebruikt had, had ik ze weg moeten gooien. Ik kon er geen vorm meer van vullen. De poppetjes waren voor mijn kinderen.’
‘Er moeten nog een paar punten opgehelderd worden. Er bestaat contact tussen u en veerman Objidse?’
‘Ik ken hem zoals zovelen in Kilja.’
‘Was u op de hoogte van zijn revolutionaire activiteit in messame dassi?’
‘Ik heb nog nooit van messame dassi gehoord.’
‘Ik kan geen beeld van u krijgen,’ zuchtte de inspecteur. ‘Ik zou alles kunnen begrijpen als u toegaf een revolutionair te zijn, bezeten door een diep gewortelde haat jegens de tsaar. Ik zou u dan zelfs kunnen respekteren. Maar zoals u zich nu gedraagt bent u een zielige leugenaar.’
‘Ik ben geen revolutionair. Ik heb moeren losgedraaid om te gaan vissen. Daar heb ik spijt van maar met de treinramp heeft het niets te maken. Aleksisjvili sprak over een eh…’
De Inspecteur voor de Minderheden liet hem niet uitpraten.
‘Wie zorgt voor uw kinderen als uw vrouw dood is?’
‘Ik weet het niet. Ik heb het gevoel of ze dood zijn.’
‘Wat geeft u dat gevoel?’
‘Ik droom de ergste dingen.’
‘Had u familie in Kilja om zich over hen te ontfermen?’
‘Nee. Ze zijn vast niet meer in leven. Overal heerst honger. Er zijn moordpartijen in de dorpen…’
‘Het zou voor u van belang zijn terug te keren.’
Tigran keek hem hoopvol aan.
‘Dat kan geregeld worden,’ zei de inspecteur.
Hij haalde een stuk uit zijn tas.
‘Kunt u lezen?’
‘Georgisch een beetje. Ik leerde het van Aleksisjvili.’
‘Leest u dit eens door.’
Het kostte hem grote moeite. Het was een ambtelijk stuk waarin de ondergetekende bekende zich te hebben schuldig gemaakt aan sabotage en de hem daarvoor opgelegde straf rechtvaardig te vinden.
‘Als u dit tekent zal ik ervoor zorgen dat u in de gelegenheid wordt gesteld uw kinderen onderdak te brengen.’
‘Leven ze dan?’
‘Als ze leven… Daar ben ik niet van op de hoogte.’
Hij verlangde hevig naar zekerheid.
‘Verder zal uw straf verlicht worden door uw bekentenis!’
Hij voerde een hevige strijd. Hij was geen revolutionair en had er nooit een willen zijn. Maar hij was het in hun ogen. Wat deed zijn eigen kleine mening er dan toe? Zij hadden de macht, dus ook de waarheid. Mischien was toegeven beter. Hij verzette zich hevig tegen dat idee. Zijn mening mocht waardeloos zijn, het was de zijne en hij zou er geen afstand van doen.
‘Ik teken niet.’
‘Als het niet de bedoeling was boodschappen uit de cel naar de revolutionaire vrienden te smokkelen,’ vroeg de inspecteur, ‘waarom hebt u dan de cipier om een potlood gevraagd?’
‘Ik wou mijn kinderen schrijven.’
‘En u dacht dat ze dood waren?’
Het werd donker voor zijn ogen. Hij zocht steun tegen de muur. De kou drong door zijn kleren.
‘Als u naar uw kinderen had willen schrijven had u een verzoekschrift bij de directeur kunnen indienen. Hij zou u, bij goed gedrag van uw kant, een potlood gegeven hebben. Het staat allemaal in de gevangenisregels.’
De inspecteur gebaarde naar het cellofaan.
‘Ik ken geen Russisch. En de cipier dacht alleen maar aan geld en heeft die mogelijkheid niet genoemd.’
‘U wilde die mogelijkheid niet benutten omdat uw brief dan gecensureerd zou worden.’
‘Ik kan u niet overtuigen,’ zei Tigran wanhopig. ‘Vraag alle kopstukken van het verzet of ze ooit van Tigran Ovresian gehoord hebben en ze zullen nee zeggen.’
‘Heeft de cipier u een potlood gegeven?’
‘Nee, ik had geen geld.’
‘Hoe hebt u dan dat woord kunnen schrijven?’
Hij wees op de verwensing op het portret van Nicolaas II.
‘Dat heb ik niet gedaan…’
‘Verachtelijk, als je revolutie bestaat uit het schrijven van scheldwoorden op het portret van de tsaar.’
Het baatte niet wat hij zei. Hij had steeds het werk van een blind paard gedaan maar tijdens dit gesprek was hij glashelder gaan inzien dat hij niet was gearresteerd om wat hij had gedaan maar om wat hij was. Daarom was een rechtzaak natuurlijk zinloos. Misschien kon hij aantonen dat hij onschuldig was aan de ontsporing, maar hij kon niet ontkennen dat hij was die hij was: een ander.
‘Als het geen sabotage was,’ zei de inspecteur langzaam, ‘zal ik het roofmoord moeten noemen.’ Hij haalde de houten pop uit zijn tas.
‘Die hebben we in beslag genomen.’
De pop groeide voor Tigrans ogen. Hij moest teruglopen om hem helemaal te kunnen zien, stootte tegen de kiepelton, drukte zich tegen de muur. De kleur was uit zijn gezicht geweken.
‘Maria en Porfiria speelden ermee. Die schooiden volgens ooggetuigen iedere dag langs de spoorbaan op zoek naar voedsel en waren er als de kippen bij de gestrande reizigers te plunderen…’
‘Dus ze leven?’ riep Tigran.
‘Dat was kort na de ontsporing. Van hun toestand nú weet ik niets… U weet hoe ze aan de pop kwamen?’
Voor het eerst loog Tigran en hetzelfde ogenblik wist hij dat de inspecteur wist dat hij loog. Omdat hij nee gezegd had waren alle tot nu toe verkondigde waarheden dubieus geworden. Hij voelde zich verschrikkelijk eenzaam. Het was of de muis van zijn toestand wist want hij kwam net uit zijn holletje, stak zijn neus nieuwsgierig in de
lucht, snoof de vreemde man op en trippelde naar het midden van de cel.
‘We zullen zien wat de officier zegt,’ zei de Inspecteur voor de Minderheden. Hij borg de pop weer in zijn tas.
‘Sabotage al of niet met politieke oogmerken subsidiair roofmoord. Genoeg voor Siberië. Vooral nu Golitsyn alle opstandige elementen van de Kaukasus wil verwijderen.’
Hij sloot de tas, draaide zich om, zette stevig zijn hak op de muis die openbarstte. Tigrans ogen vulden zich met tranen. Hij kon de revolutie niet meer ontkennen zonder zichzelf te ontkennen. De ontwikkelingen grepen hem beet en sleepten hem mee. Zijn kans zich ertegen te verzetten was even groot als de kans op verzet van een houtsplinter in de maalstroom.
Bericht van de redactie
‘Brieven van een zeeman’ door Frans Schamhardt is een fragment uit het gelijknamige boek, dat in het aanstaande najaar en vroege voorjaar 1972 bij G.A. van Oorschot zal verschijnen.
- *
- Roman uit het Georgi? van voor, tijdens en na de Russische revolutie. Verschijnt najaar 1971 bij Em. Querido’s Uitgeverij.