Tijdgenoten
Fragmenten uit het werk van
Alexis de Tocqueville
Met de keuze van graaf Alexis de Tocqueville (1805-1859) als tijdgenoot doorbreken we in zekere zin de tradities die met de tot nog toe gekozen figuren werd gevestigd. Courier, Bakhuizen, Lichtenberg en Heine waren als bestrijders van de tyrannie – van de reactionairen, van de publieke opinie, van de religieuze en andere vooroordelen – typische franc-tireurs van de vrijheid. Humor, skepsis, negativisme waren hun rechtmatige wapens; een duidelijk program hadden zij niet, zij leefden van hun verzetsinstinct.
Met hun brillante vrijgeesterij had Tocqueville niets gemeen. Hij is zo humorloos als een calvinist; als hij geestig is, dan is dat ongewild, uit luciditeit. Hij is een traditionalist; hij ziet het liefst dat de maatschappij zich zo geleidelijk mogelijk ontwikkelt. Als hij revolutionair wordt – en hij was een van de leiders van de revolutie van 1848 – dan is dat omdat hij maatschappelijke stagnatie nog gevaarlijker acht dan revolutie.
Tocqueville, afkomstig uit een oud adellijk geslacht, werd volwassen tijdens de Restauratie toen, zoals hij zelf constateerde, de aristocratie al dood was en de democratie nog niet geboren. Zijn afkomst en de intelligentie waarmee hij de betekenis van de Revolutie analiseerde hebben hem de problematiek aan de hand gedaan waarmee hij zich zijn leven lang heeft beziggehouden. De gewone illusie van zijn standgenoten tijdens de Restauratie, dat de revolutie door koninklijke besluiten enwijwater zou kunnen worden bezworen, heeft hij nooit gedeeld.
Integendeel. Alle revoluties sinds die van 1789 beschouwde hij als simptomen van dezelfde sociale aardverschuiving die zich aan het voltrekken was en die onvermijdelijk het tijdperk van de massa’s had ingeluid. Maar terwijl hij hieruit alle consequenties trok, algemeen kiesrecht propageerde en scherp inzag dat de sociale revolutie niet zou stilhouden voor de liberale bourgeoisie, voelde hij zich met al zijn instincten aristokraat, een anachronisme in het massatijdperk waarvan hij zelf de komst profeteerde. Zijn analyse van de onafwendbare loop van de geschiedenis naar vrijheid en gelijkheid was in het liberale en socialistische kamp rond 1848 uiteraard nog niets opvallends. Maar bij Tocqueville verschijnen de vrijheid en gelijkheid niet als de eendrachtige gezusters van de sonore revolutionaire retoriek. De gelijkheid, constateerde hij, zou de vrijheid bedreigen met een nieuw soort tyrannie, nl. die van de rancuneuze, op conformisme gestelde meerderheid, als men niet met
alle macht, door decentralisatie van de staatsmacht en opvoeding tot zelfstandigheid, zou kunnen verhinderen dat deze meerderheid zich van de staatsmacht meester maakte.
Tocqueville overschreed dus aan de ene kant de grenzen van het liberale denken van zijn tijd, maar tegelijk waarschuwde hij de socialisten voor de golf van barbarisme die op een ondoordachte nivellering zou volgen. Zijn grote angst was de door de massa gesanktioneerde dictatuur die we in fascisme, communisme, in het fascistoide nationalisme van b.v. Sukarno en Nasser in onze dagen pas goed aan het werk zien. De beschrijving die Tocqueville aan de hand van de carrière van Napoleon III van dat verschijnsel gaf, is het model voor de gehele latere literatuur over dit onderwerp.
Er schijnt de laatste tijd een herlevende belangstelling voor Tocqueville’s werk te zijn. Het is niet toevallig; heel onze periode kenmerkt zich door een vertwijfelde poging om sociale nivellering met behoud van een individualistische kultuur te combineren. In zekere zin zijn we nog steeds niet verder gekomen dan Tocqueville. Wel is hem vaak verweten dat hij, zich, heel anders dan Karl Marx, geen andere maatschappij kon voorstellen dan de onze en dat de waarde van zijn observaties beperkt blijft omdat hij aprioristisch uitging van de wenselijkheid van eigendomsrecht en persoonlijke vrijheid. Maar ten onrechte waarschijnlijk. De ontoereikendheid van liberalisme en kapitalisme zien wij scherper dan hij, niet in het minst onze liberalen zelf. Maar dat het opgeven van de genoemde beginselen de zelfmoord van het Westen zou betekenen zien, behalve in hun overgeleverde partijleuzen, ook de moderne socialisten. De radikale gelijkheid van Marx heeft waar zij de kans kreeg de vrijheid vernietigd en is vervolgens zelf ondergegaan in een nieuwe oligarchie. Tocqueville heeft niet minder dan Marx de mogelijkheid van een totaal andere maatschappelijke struktuur gezien, maar hij heeft ze eenvoudig niet gewild. De verwerkelijking van de gelijkheidsidee beschouwde hij als onafwendbaar, maar hij zocht alle mogelijkheden om de gevaren ervan te neutraliseren.
Brieffragmenten
Zodra ergens een tyran verschijnt kan men er op rekenen om in de buurt een jurist tegen te komen die heel geleerd zal bewijzen dat het geweld het recht aan zijn kant heeft en dat de schuld ligt bij de overwonnenen. Het zijn twee gewassen die altijd samen op dezelfde grond voorkomen.
*
Het maakt een groot verschil of men dingen doet die men zelf eigenlijk afkeurt of dat men veinst goed te keuren wat men doet. In het eerste geval is men alleen maar zwak, in het tweede een lakei.
*
Een vleierige vijand lijkt precies op de reuzenvleermuis van Guyana; die waaiert zijn slapende slachtoffers met zijn vleugels koelte toe terwijl hij hun bloed zuigt.
*
De menselijke instellingen zijn van nature zo onvolmaakt dat men slechts alle konsequenties uit hun principes hoeft te trekken om ze te vernietigen.
*
Het is me nooit gelukt om in gezelschap aan de gewone omgangsmanieren mee te doen. Het gebeurt me altijd weer dat ik iemand die me niet opvalt door iets buitengewoons domweg over het hoofd zie. Ik heb mezelf altijd voor ogen gehouden dat middelmatige figuren niet minder dan de verdienstelijke over een neus, een mond en ogen beschikken, maar de particuliere fisionomie die ze bezitten kan ik nooit onthouden. Voortdurend vraag ik de namen van deze onbekenden die ik elke dag zie, en ik vergeet ze elke dag weer; ik veracht ze overigens helemaal niet, ik bemoei me alleen weinig met ze en ga met ze om als met gemeenplaatsen.
*
Ik weet uit ervaring dat vrijwel alle mensen, en ik zelf zeker, altijd meer of minder op zekere fundamentele instincten terugkomen en dat men enkel in overeenstemming met die instincten juist kan handelen. Het is voor mij dus van groot belang te onderzoeken wat mijn fundamentele instincten zijn en door welke principes ik me laat leiden. Wel, ik heb zuiver verstandelijk gekozen voor de democratische instellingen, maar met al mijn instincten ben ik aristokraat, d.w.z. ik vrees en veracht de massa.
Uit ‘Democratie in Amerika’
In de vrije landen waar iedereen min of meer geroepen is om zijn mening te geven over staatszaken, in de democratische republieken, waarin het openbare leven zich voortdurend vermengt met het privéleven, waar de soeverein gemakkelijk te bereiken is, waar men zijn stem maar hoeft te verheffen om door hem gehoord te worden, ontmoet men veel meer lieden die op zijn zwakheden speculeren en proberen te leven van zijn passies, dan in de absolute monarchie… De democratische republieken verspreiden de hovelingen-mentaliteit onder het volk, en doen haar doordringen in alle klassen tegelijk… Het is waar dat de hovelingen in Amerika niet spreken van Sire en van Uwe Majesteit, dat is een groot verschil, maar ze spreken zonder ophouden over de natuurlijke begaafdheden van hun meester; de kwestie welke vorstelijke deugd de meeste bewondering verdient komt niet ter sprake. Ze verzekeren dat hij alle deugden bezit zonder ze verworven te hebben, om zo te zeggen zonder het te willen. Ze geven hem niet hun vrouwen en dochters opdat hij zich verwaardige ze tot zijn maîtresse te verheffen: maar ze offeren hem hun eigen opinies, ze prostitueren zichzelf.
*
Er zal een tijd komen dat men in Noord Amerika 150 miljoen mensen zal zien, allen gelijk aan elkaar, die allen zullen behoren als tot één familie, die dezelfde principes zullen hebben, dezelfde beschaving, dezelfde taal, dezelfde godsdienst, dezelfde gewoonten, dezelfde zeden, die allen beheerst zullen worden door dezelfde gedachte. Alles is onzeker behalve dit. Het is een totaal
nieuw feit in de wereld waarvan men de betekenis ook met zijn stoutste verbeelding niet geheel zal kunnen begrijpen.
Er zijn op het ogenblik twee grote volkeren, die uitgaand van verschillende punten op hetzelfde doel schijnen af te gaan; het zijn de Russen en de Noord-Amerikanen. Beide volken zijn gegroeid zonder dat men er op lette, en terwijl de aandacht van de wereld elders was hebben zij zich met één slag onder de grootste naties laten gelden; de wereld heeft hun ontstaan en hun grootheid bijna tegelijkertijd ervaren.
Alle andere volkeren schijnen vrijwel de grenzen bereikt te hebben die de natuur hen heeft gesteld, en die slechts te hoeven bewaren; maar deze twee zijn nog in hun groei; alle andere staan stil of kunnen alleen met inspanning van alle krachten nog vooruit. Maar zij alleen gaan snel en zonder moeite voort in een baan waarvan het eind nog niet is te zien… Om het doel te bereiken baseert de eerste zich op het eigenbelang, en laat de krachten en het verstand van de individuen vrij hun gang gaan zonder ze te leiden. De tweede concentreert in één man alle macht van de maatschappij. De een heeft de vrijheid als eerste middel; de ander de slavernij. Hun uitgangspunt is verschillend, hun wegen lopen uiteen; niettemin, elk van hen schijnt door een geheim decreet van de voorzienigheid bestemd te zijn om op zekere dag het lot van het grootste deel van de wereld in de hand te houden.
Tijdens mijn verblijf in de Verenigde Staten had ik opgemerkt, dat een democratische maatschappijvorm als die van de Amerikanen bijzonder geschikt zou kunnen zijn voor de vestiging van een despotie; en bij mijn terugkeer in Europa merkte ik, hoezeer de meeste van onze heersers al gebruik hadden gemaakt van de denkbeelden, de gevoelens en de behoeften welke ontstaan onder diezelfde maatschappelijke voorwaarden, met de bedoeling hun machtskring uit te breiden. Dit bracht mij op de gedachte dat de Christelijke naties op de duur misschien dezelfde onderdrukking zouden leren kennen als die waaronder verschillende naties in de oudheid gebukt gingen.
Een zorgvuldiger onderzoek van deze kwestie, en een nadere overdenking die vijf jaar duurde, hebben mijn vrees niet verminderd, maar hebben er een andere richting aan gegeven.
Het ziet er naar uit dat, als er een despotie gevestigd zou worden onder de democratische naties van onze tijd, deze een ander karakter aan zou nemen; zij zou uitgebreider en milder zijn; zij zou de mensen verlagen zonder hen te kwellen. Ik twijfel er niet aan, of vorsten zullen er, in een tijdperk van onderricht en gelijkheid als het onze, gemakkelijker in slagen alle politieke macht in eigen handen te krijgen, en zij zullen zich vaker en krachtiger met privé-belangen bemoeien dan enig vorst uit de oudheid ooit vermocht te doen. Maar ditzelfde gelijkheidsprincipe dat de despotie vergemakkelijkt, tempert haar strengheid. Wij hebben gezien hoe de maatschappelijke manieren menselijker en zachter worden, naarmate de mensen gelijker worden en meer op elkaar gaan lijken. Als geen enkel lid van de maatschappij veel macht of rijkdom heeft, dan heeft de tyrannie als het ware geen kans en geen arbeidsterrein meer. Aangezien alle fortuinen gering zijn, zijn de hartstochten natuurlijkerwijs beperkt; de verbeeldingskracht oefent ook op de vorst zelf een matigende invloed uit en houdt de ongewone omvang van zijn verlangens binnen zekere grenzen.
Democratische regeringen kunnen gewelddadig worden, en zelfs wreed, in bepaalde periodes van gisting of groot gevaar; maar die crises zullen zeldzaam zijn en kort. Als ik de kleine hartstochten van onze tijdgenoten beschouw, de mildheid van hun manieren, de uitgebreidheid van hun opleiding, de zuiverheid van hun godsdienst, de zachtaardigheid van hun zeden, hun regelmatigheid en hun ijver, en de zelfbeheersing die zij bijna allemaal aan de dag leggen, in hun ondeugden niet minder dan in hun deugden, dan ben ik er niet bang voor dat zij een tyran als heerser zullen krijgen, eerder een leidsman.
Ik ben dus van mening dat het soort onderdrukking waardoor democratische naties bedreigd worden, iets is wat volledig verschilt van alles wat ooit in de wereld bestaan heeft: onze tijdgenoten zullen er geen prototype voor kunnen vinden in hun geheugen. Ik zoek tevergeefs naar een uitdrukking die het hele idee dat ik ervan gevormd heb nauwkeurig kan weergeven; de oude woorden despotie en tyrannie voldoen niet: de zaak zelf is nieuw, en aangezien ik er geen naam aan kan geven, moet ik haar trachten te definiëren.
Ik probeer de nieuwe trekken weer te geven waaronder de despotie in de wereld kan verschijnen. Het eerste wat bij observatie opvalt, is een ontelbaar aantal mensen, allen gelijk en op elkaar gelijkend, dat zich de onbetekenende en armzalige genoegens probeert te verschaffen waarmee zij hun levens volstoppen. Ieder van hen, afzonderlijk levend, ondergaat het lot van de hele rest als een vreemdeling, – zijn kinderen en zijn vrienden vormen voor hem de gehele mensheid; wat de rest van zijn medeburgers betreft, – hij leeft vlak bij hen, maar hij ziet ze niet; hij raakt hen aan, maar hij voelt ze niet; hij bestaat slechts op zichzelf en voor zichzelf; en al mag hij zijn verwanten behouden hebben, van zijn land kan men in elk geval zeggen dat hij het verloren heeft.
Boven dit mensenras staat een geweldige en beschermende macht, die het op zich neemt hun behoeften te bevredigen en over hun lot te waken. Die macht is absoluut, nauwkeurig, regelmatig, zorgzaam en mild. Zij zou op het ouderlijk gezag lijken als haar doel, gelijk dat van de ouders, het voorbereiden van mensen tot de volwassenheid was; maar het is, integendeel, haar bedoeling hen in een voortdurende staat van kinderlijkheid te houden: het doet haar deugd als het volk zich verblijdt, als het volk maar aan niets anders denkt dan aan het zich verblijden. Voor hun geluk spant zulk een regering zich graag in, maar dat geluk moet slechts door haar bewerkstelligd en alleen door haar beoordeeld worden; zij zorgt voor hun veiligheid, voorziet en voorziet ìn hun behoeften, vergemakkelijkt hun pleziertjes, regelt hun voornaamste zaken, leidt hun arbeidzaamheid in de juiste banen, reguleert de overdracht van bezit, en verdeelt hun erfenissen: wat blijft er over, dan hun de zorg van het denken en al de moeite van het leven te besparen?
*
Tengevolge van de democratie ontstaat er niet alleen literaire belangstelling onder de industriële klassen, maar maakt de industriële geest zich tevens meester van de literatuur.
In aristocratieën zijn de lezers kies-
keurig en schaars, in democratieën zijn zij talrijk en minder moeilijk te behagen. Vandaar dat men onder aristocratische volkeren alleen maar kan hopen te slagen ten koste van geweldige krachtsinspanning, en dat deze inspanning, die iemand veel roem kan bezorgen, nooit veel geld op kan brengen. In democratische naties echter kan een schrijver zich vlijen met de gedachte dat hij zonder veel moeite een middelmatige faam en een groot vermogen kan verwerven. Het is daarvoor niet nodig dat men hem bewondert, dat men hem slikt is voldoende.
De steeds groeiende menigte lezers en de voortdurende behoefte die ze hebben aan iets nieuws, verzekert het debiet van een boek dat hen niet het minste respect inboezemt.
In democratische tijden behandelt het publiek de schrijvers veelal zoals de koningen hun hovelingen; het verrijkt en veracht hen. En wat verlangen de veile geesten die aan hoven geboren worden of waardig zijn er te leven, meer?
De literatuur van de democratieën wemelt altijd van de auteurs die in de letteren alleen maar een industrie kunnen zien; op de enkele grote schrijvers na die men er tegenkomt, treft men er duizenden handelaren in ideeën aan.
*
In het jaar 1675 kwamen de lagere klassen van Bretagne in opstand naar aanleiding van een nieuwe belasting. Deze oproerige beweging werd neergeslagen met ongehoorde wreedheid. Ziehier hoe madame de Sévigné, die getuige was van deze gruwelen, er verslag over uitbracht aan haar dochter:
‘Aux Rochers, 3 okt. 1675
Mijn dochter, wat is je brief uit Aix prettig om te lezen. Lees je brieven eens eer je ze verzendt. Laat je overrompelen door hun plezierige toon en troost je, door dat plezier, voor de moeite die je hebt gehad door er zoveel te schrijven. Je hebt dus de hele Provence gekust? Er zou weinig voldoening in liggen om heel Bretagne te kussen, als men er tenminste niet van houdt om naar wijn te ruiken. Wil je nieuws horen uit Rennes? Men heeft een belasting opgelegd van driehonderdduizend francs, en als men dat bedrag niet in vierentwintig uur bij elkaar krijgt zal het verdubbeld worden en zullen de militairen het op kunnen eisen. Men heeft alle bewoners van een hoofdstraat uit hun huizen gezet en op straffe des doods verboden dat iemand ze opneemt; zodat men al die ongelukkigen, zogende vrouwen, grijsaards, kinderen, bij de uitgang van de stad huilend rond zag lopen, zonder voedsel of iets waarop ze zouden kunnen slapen. Eergisteren heeft men de viool die de dans was begonnen (het plunderen van gezegeld papier) geradbraakt; hij is gevierendeeld, en de vier stukken zijn tentoongesteld op de vier hoeken van de stad. Men heeft zestig burgers gevangen gezet, en morgen begint men met het hangen. Deze provincie is een goed voorbeeld voor de anderen.’
In een andere brief voegt ze hieraan toe:
‘Je praat erg sympathiek over onze narigheden; we worden niet meer zo geradbraakt; één in de acht dagen, om het recht te handhaven. De hangerij lijkt me nu werkelijk een verfrissing. Ik heb een heel ander idee van het recht sinds ik in deze streek ben. Jullie galeiboeven komen me nu voor als een gezelschap nette mensen die zich uit de wereld hebben teruggetrokken om een kalm leven te gaan leiden.’
Men zou er verkeerd aan doen te geloven dat madame de Sévigné, die deze regels schreef, een egoïstisch en onbeschaafd wezen was: zij hield hartstochtelijk veel van haar kinderen, en ze leefde altijd sterk mee met de tegenslagen van haar vrienden; en men merkt zelfs, als men haar leest, dat zij haar bedienden en vazallen goed en met toegeeflijkheid behandelde. Maar madame de Sévigné begreep niet helemaal wat lijden was wanneer men niet tot de adel behoorde.
Tegenwoordig zou de hardvochtigste mens, schrijvend aan de meest ongevoelige persoon, zich niet koelbloedig durven bedienen van de wrede badinage die ik zojuist heb aangehaald, en zelfs al zou zijn persoonlijke moraal het hem toestaan, dan zou de algemene moraal van het land het hem nog verbieden.
Hoe komt dat? Zijn wij gevoeliger dan onze voorouders? Ik weet het niet; maar zoveel is zeker, onze gevoeligheid gaat uit naar een groter aantal objecten.
Als de standen bijna gelijk zijn bij een volk, waarbij alle mensen bijna op dezelfde manier denken en voelen, dan kan iedereen ogenblikkelijk de gevoelens van alle anderen beoordelen: hij werpt een vlugge blik op zichzelf; dat is voldoende.
In democratische tijden offeren de mensen zich zelden voor elkaar op, maar zij tonen een algemeen medeleven voor alle leden van het menselijk geslacht. Ze brengen elkaar geen onnodig kwaad toe, en als zij, zonder zichzelf veel schade te berokkenen, de smart van een ander kunnen verlichten, dan doen ze dat graag; zij zijn niet onverschillig, maar zij zijn zachtzinnig.
*
Ik merk dat een groot aantal van mijn tijdgenoten een keus proberen te maken tussen de instellingen, de meningen, de ideeën die ontstonden uit de aristocratische samenstelling van de oude maatschappij; sommige zouden zij graag laten vallen, maar andere zouden zij graag aanhouden en met zich mee nemen in de nieuwe wereld.
Ik ben van mening dat zulke mensen hun tijd en hun kracht besteden aan een eerlijk en steriel stuk werk.
Het gaat er niet meer om, de bijzondere voordelen die de ongelijkheid van, omstandigheden aan de mens verschaft, te behouden, maar om zich te verzekeren van de nieuwe goede dingen die de gelijkheid hun kan bieden. Wij moeten er niet naar streven onszelf gelijk te maken aan onze voorouders, maar wij moeten ons inspannen het soort grootheid en geluk te bereiken dat bij ons hoort.
Ik weet wel dat verscheidene van mijn tijdgenoten van mening zijn dat de volkeren zichzelf nooit in handen hebben en dat zij noodzakelijkerwijs gehoorzamen aan ik weet niet welke on-overkomelijke en onintelligente kracht die voortkomt uit voorafgaande gegevens: ras, bodem of klimaat.
Dat zijn valse en laffe doctrines, die nooit iets anders kunnen voortbrengen dan weke mensen en zwakke naties; de voorzienigheid heeft de menselijke soort noch geheel onafhankelijk, noch geheel slaaf gemaakt. Zij trekt weliswaar rond ieder mens een fatale cirkel, waar hij niet uit mag komen; maar in zijn reusachtige beperkingen is de mens machtig en vrij; zo ook de volkeren.
De naties van onze tijd zouden in hun boezem geen omstandigheden meer kunnen scheppen die niet gelijk zijn; maar het hangt van hen af of de gelijkheid hen onderworpen of vrij maakt, verlicht of barbaars, welvarend of miserabel.