Frans Kingma
Necrotattoo
De volgende Palestijn werd voorzichtig behandeld. Niet dat er was geklaagd, dat er sprake was van een gebrek aan gastvrijheid of dat bezoekers waren weggelopen. Nee, de vloer was geboend, het aanrecht schoon en dat wilden ze graag zo houden, het was vrijdagmiddag.
Het apparaat zoemde. Op afstand keken ze toe.
Stof zijt gij.
Seth dacht aan droge rode aarde, woestijnstof, talkpoeder, minuscule deeltjes dwarrelend in het warme zonlicht, dode schimmels, huispluis in een vergeten hoekje.
Daarna klonk de opdracht: ‘Kantelen.’
Ze namen het zeil en trokken eraan. Het been weigerde, zodat het geheel over het stompje moest worden getild. Een donkere vloeistof perste zich naar buiten.
‘Milt B 6.’
De indicator werd via de heup naar binnengeschoven. De huid was bleek en voorzien van diepe perforaties.
‘Wat is dit?’
Op de monitor wees dr. Na’aman naar een blauwgrijs gebied. De assistent keek. Hoe viel de vlek te interpreteren?
‘Doorgebroken.’
Een nabijgelegen bot bevatte scheurtjes. De man was gevallen, misschien geslagen met een hard voorwerp. Oorzaak? Te hard gerend en daarna uitgegleden.
De arts knikte, het was duidelijk, de scanner hoefde niet te worden gebruikt: ‘Mag in de diepvries.’
Uit een koker werd een plastic zak gehaald, uitgerold en voorzichtig werd de rits geopend.
Iedereen vertrok, zij tweeën bleven achter. Eerst het been omhoog, plastic eronder door, dan de romp, de armen volgden vanzelf: ‘Een dooie slingeraar.’
De schort kon af, het mondkapje hield hij op: ‘Je weet het maar nooit.’
‘Ik ben niet bang.’
Itzak toonde een duivels grimasje. Hij deed het werk met genoegen, alsof hij de klanten persoonlijk kende en minachtte. Met zijn hand beklopte hij de brede achterkant van zijn broek: ‘Mijn Walther ppk.’
*
De oude patholoog vertelde over een museumbezoek, ergens in Europa na afloop van een congres. Hij wandelde door de zalen met schilderijen, een sculptuur, een bewegend object, alles netjes en fraai, tot hij in een kleine ruimte kwam en zich plotseling geconfronteerd zag met een groot doek vol strepen van geel en bloedrood: ‘Het was overrompelend. Schitterend.’
Het karkas was opengerukt, aan de achterpoten opgehangen, kale ribben, spieren tussen leeggelopen aders, organen los, Soutine had er lang, heel lang aan gewerkt.
Een absurd onderwerp, onrein en volstrekt zinloos, een geslacht varken. Soutine moest het schilderen om zich te ontdoen van de invloed van Rembrandt. Hij was geobsedeerd door het zeventiende eeuwse voorbeeld, waarvan de details zo levensecht waren dat de dierlijke geur leek te zijn versmolten in de olieverf.
De jonge schilder logeerde wekenlang in de nabijheid van het museum, verbleef uren in het zaaltje. Hij maakte schetsen, knoeide verf op de vloer, irriteerde bezoekers, werd verwijderd door suppoosten, maar kwam terug voor deze compositie van vlees en bloed.
Rembrandt was bij een slager geweest, misschien bij een chirurgijn om zulke details te kunnen schilderen.
‘Welke kunstenaar hanteert een scalpel?’
Seth had geluisterd. Dergelijk enthousiasme was hem onbekend. Hij begreep niets van schilderijen, zeker niet dat moderne geknoei, de schilder kon toch gewoon weergeven wat het moest voorstellen? Een simpel schetsje of anders een foto, dat was duidelijk.
In de oude fabriek hingen wandplaten met landschappen, uitzicht op een oase, palmbomen bij een rivier of een meertje, kamelenhandelaren naast een lemen hut, dieren die grazen op de glooiingen van een groene heuvel, platen vol bloedspatten.
Het was zijn eerste baantje, het begin van zijn opleiding tot worstenmaker. Niertjes ordenen, oren verzamelen, beenmerg schrapen, hij werkte op de afdeling waar restanten van lammeren werden verwerkt.
Er was een aardig meisje, zwarte haren, beetje dik en altijd vrolijk. Op een namiddag was hij darmen aan het schoonspoelen, oprekken en dan drogen. Zij passeerde, trok een karretje en zei: ‘Als je een stukje endeldarm over hebt, moet je dat bewaren.’
Hij keek haar vragend aan. Waarom?
‘Voor om je piemel, sukkel!’
Later trouwde ze met een rabbijn.
*
Getweeën stonden ze naast de tafel, de anderen waren nog in overleg. Er werd gesproken over het bepalen van de richting, over de moeilijkheid de positie te lokaliseren van de schutter die zich in een hinderlaag had verscholen.
‘Neem de analyse bij JFK over de zigzaggende kogel.’
Zoveel mensen rond het stoffelijk overschot, de onzinnige foto’s, de verwarring, de kleine openingen waar de kogel in en uit was gegaan, de verzwegen verwondingen en uiteindelijk zelfs de verdwijning van het autopsierapport.
Het ontblote bovenlichaam in zwart-wit, de brede borstkas met flarden van het overhemd, de berusting waarmee de halftoegeknepen ogen naar boven keken.
‘Met al die militairen erbij.’
‘Prul onderzoek.’
‘Beetje meten en snijden.’
‘Het lijkt de Mossad wel.’
Er klonk gedempt gelach. Naast hem werd gefluisterd: ‘My name is Bond, Itzak Bond.’
Ze bleven wachten en observeerden de behaarde onderbuik, her en der bruine vlekken, een litteken in de lies, een geslachtsdeel zonder voorhuid, op de borst een kronkelige roze streep als een meanderende rivier, restant van een medische ingreep.
Als eerste stapte dr. Na’aman naar binnen. Halverwege bleef hij staan, draaide zich om en zei tegen de achterblijvers: ‘Ik herinner me een afbeelding van Christus liggend op een tafel, uitgemergeld, met een klein baardje, treurige ogen, een scheve mondhoek. De dood zo hard als hout. Holbein.’
Seth dacht aan de jongen, doodgeschoten door zijn eigen chassidische
vader. De man had de loop van zijn revolver simpelweg op de slaap van de jongen gericht en overgehaald.
Met de mri was een doorsnede van de schedel gemaakt. Aan de zijkant een kleine opening, het spoor van de kogel was goed zichtbaar, het hersenweefsel was opgeschoven, door de druk in elkaar gedeukt. Shot at close range. De jongen was betrapt op het zoenen van een meid van de andere oever.
*
Het was een puinhoop, vervallen huizen, gebroken riolen, plassen brak water, vanuit de haven waren boten op straat gespoeld.
Hij had zich aangemeld als vrijwilliger en droeg zakken. Gedurende de ochtenduren werd gezocht in woningen, schuurtjes, kelders, achter stapels wrakhout. ‘s Middags werkten ze in de grote tent, zoemende ventilatoren die alleen de vliegen verdreven. Hij assisteerde bij een mobiele scanner, bediende de apparatuur, bracht labels aan, zorgde voor koelijs. Iedereen droeg beschermende kleding, maar het was zinloos, zweet parelde door textiel, plastic jeukte, niets was steriel.
Later zochten ze in het water. Onvermoeibaar verzamelde hij restanten. Dit was het werk dat hij graag deed, zwijgend, dienstverlenend. Eens kwam hij terug met de zwarte zak in zijn armen. Het was niet zwaar, de poten hingen langs de zijkant naar beneden. Een van de vrouwen gaf een gil en liep hem huilend tegemoet, handen opgeheven: ‘Heb je een kind gevonden!’
Ze wilde het overnemen, maar hij schudde het hoofd en liep door. Nadien moest hij vertellen waar hij het had gevonden, hoe het eruit zag, details.
Alle vondsten werden zorgvuldig schoongespoeld, nabehandeld voor conservering en in een kleine container gelegd, een box gevuld met ijs. Als deze vol was, kwam een helikopter het geheel ophalen. Condens druppelde langs de wanden naar beneden.
Ook vond hij sieraden, overhandigde alles, dacht er niet aan ze te houden. Soms voldeden kleine zakjes, voor een hand of een losse voet. Met speciale middelen werd het schoongemaakt, gecodeerd en verpakt in cellofaan.
Een priester in oranje gewaad verordonneerde dat het niet mocht worden bewaard. In overleg met de regionale bestuurders werd besloten tot een rituele verbranding op het strand. Bij een ondergaande zon vermengden
bloemen, zangerige gebeden van oude vrouwen zich met de geur van verbrand plastic.
Na zeven weken was de taak voltooid.
‘Seth, je was geweldig.’
‘s Avonds werd hij gekust, kreeg een stevig handdruk van de Amerikaanse thanatoloog en in de nacht had hij gedanst met Hollandse meisjes.
Het was het beste werk dat hij ooit had gedaan.
Bij alle gesprekken had hij geluisterd. Hij hoefde niet te praten, niet te vertellen over zijn werkzaamheden, dat hij in dienst was geweest bij een begrafenisondernemer.
Dat was geen goede periode. De baas had achterstallige rekeningen, nabestaanden bleken ineens geen familieleden meer te zijn, plotselinge faillissementen, vertrek naar het buitenland. Uiteindelijk hadden ze samen lijken verplaatst om een graf meerdere keren te kunnen gebruiken.
*
Een bus werd het terrein opgereden. De chauffeur kreeg inlichtingen waar moest worden geparkeerd.
‘Het wordt serieus.’
‘We gaan echt ploffen.’
‘Het is een mehadrin.’
‘You only live twice.’
Er was uitgebreid over gediscussieerd, hoe uit te voeren, welke consequenties en wat leverde het op? Wat was de impact op de passagiers, de omstanders, hoe groot de materiële schade en welke gegevens zouden terug te vinden zijn? Een belangrijk wetenschappelijk experiment.
Financiering bleek geen probleem, twee ministers (Defensie en Binnenlandse Aangelegenheden) hadden toestemming gegeven en zelfs meer dan dat, hun expertise aangeboden.
Zittingen en leuningen werden geïnspecteerd, ramen en de randen van rubber, de metalen stangen werden gefotografeerd, posities van tussenschotjes bepaald. Kort daarop kwamen de passagiers.
Op aanwijzingen van de projectleider brachten Seth en Itzak de reizigers naar hun plek. Sommige van hen kregen een zitplaats, andere werden op het gangpad gepositioneerd. Om hen daar te houden werden ze vastgebonden aan beugels. Enkelen moesten in een broek worden gehesen om het een ordentelijker aanzicht te geven.
Mocht een handtasje mee?
Dat was niet de bedoeling, maar bleek een bron van inspiratie. Het was reëel, maar wat zat erin? Biscuit en suiker zouden niet zinvol zijn.
‘Een fles water?’
Het moest stevig zijn.
‘Spijkers?’
Dat was een goed voorstel. De autobus bevatte ook kleine stukjes metaal, dus werd het een speciaal soort spijkers. Naalden, wellicht? Nee, die waren te klein. Koperkleurige houtschroeven! Perfect.
De warmte maakte het sjouwen zwaar, maar Itzak had nergens last van. Hij streek over de gladde huid van een passagier, klapte erop en lachte: ‘Dik spekvet!’
De reizigers moesten na afloop identificeerbaar zijn, ze kregen elk een eigen kleur. Ze werden voorzien van verf uit spuitbussen.
‘Als vroeger,’ merkte Itzak op.
Tijdens zijn militaire diensttijd waren meisjes bij de ontgroening. Types die thuis en op straat van alles durfden en veronderstelden dat ze hun verbale truttigheid in het leger mochten behouden: ‘We bonden ze vast en bespoten ze met motorolie. Lachen!’
*
De afzuiginstallatie draaide voluit tijdens deze drukke dagen, slachtoffers werden binnengedragen, gereedgemaakt voor analyse, geprepareerd, gedraaid en al naar gelang de wensen kon dat kort, lang of heel erg lang duren.
Het commentaar was lyrisch. Een radioloog keek mee en gaf aanvullende opmerkingen. Diverse lichaamsdelen werden besproken, bovenbeen, schouderpartij, heup en ribben die volledig waren losgescheurd.
‘Hier, dit stuk.’
‘Compleet kapot.’
‘Te dichtbij?’
‘Absoluut.’
‘Zoiets zie je zelden.’
‘Die poot is helemaal verschoven.’
‘Ontwricht.’
‘Wat een snuit, hè?’
Prachtige plaatjes werden getoond, gedetailleerde overzichten waar-
in plastic splinters zichtbaar waren, botbreuken en zelfs de baan van een schroef dwars door spierweefsel. Dat zouden ze vroeger nooit hebben gezien: ‘Met snijden raak je die info kwijt.’
Het was als het werk van Leonardo, ruwe schetsen, sepia ingekleurd, vol verrassingen: ‘Geniaal werk, in zijn tekeningen zie je voor het eerst een lichaam.’
Voorheen waren er slechts symbolische plaatjes volgens de opvattingen van Hippocrates of weergaves van talmoedische voorschriften. Da Vinci bestudeerde lijken van misdadigers en veroordeelden, ontleedde spieren, het hart en longen, sneed de buik open, een baarmoeder met foetus. Een wonder dat hij dat alles overleefde, de kans op vergiftiging was enorm. Geestdriftig zwaaide dr. Na’aman met een lang pincet.
Alle resultaten werden gefilmd. De explosie was een succes, een doorslaand succes. Na een week was de bus nog niet leeg en had zich een ondraaglijke stank gevormd: ‘Vreselijk, wat een onderzoek.’
‘Is niet koosjer.’
Op het lab waren al maden te voorschijn gekomen: ‘Onder het röntgentoestel, kwartier bestralen.’
De laatste resten mochten in body bags. Zonder geopend te worden konden ze door de scanner. Tijdens het inladen schudde een staartstuk heen en weer, Itzak glimlachte: ‘Shaken, not stirred.’
*
Seth was alleen, had zich zojuist omgekleed, droeg een dun shirt en trok het loodschort aan. De patholoog kwam binnen, knikte en merkte op: ‘Ik weet het, ik weet het. Wees gerust, we hebben een vervanger.’
Er bleek een assistent te zijn van een ander lab, van een penitentiaire afdeling. Deze had de voorbereidingen verricht. Seth was niet benieuwd, iedereen kon dit werk doen. Vanaf nu was hij de aangever, de oudste in dienst. Hij mocht met dr. Na’aman mee.
Ze betraden de kamer, Itzak was er al.
De nieuweling droeg een groen loodschort van een heel ander model, tweedelig met een bovenstuk en een rokje. Ze knikten naar elkaar. Handen schudden was er niet bij, mondkapje, haarnet, handschoenen, slofjes, zoveel mogelijk steriel.
De scanner zoemde, de brancard verschoof. Itzak lag er rustig bij, de ogen gesloten. Bloed was van zijn gezicht geveegd, een doek lag over zijn geslachtsdeel, werk van de vervanger.
Het was triest.
Maar hij moest verder, het was zijn taak de nieuwkomer in te wijden. Deze had een stevig postuur, brede schouders en was hopelijk voldoende behulpzaam om mee te kunnen samenwerken.
Op de monitor verschenen gegevens. Voor het eerst legde dr. Na’aman het aan hem uit, kleine scherven waren zichtbaar. Er was een groot stuk dat de arts nader onderzocht wilde hebben: ‘Dat moet eruit.’
Itzak mocht van de schuifplank.
De nieuweling stond klaar met de tafel: ‘Neem hem boven beet.’
Seth was sprakeloos, hield vast in een reflex. De buik van Itzak trilde. Het was niet het gewicht dat hem verraste, zijn voormalige collega woog even zwaar als ieder ander. Het was de stem van de nieuweling. De intonatie was zacht, de klanken behoedzaam uitgesproken. Het was een vrouw.
‘We gaan draaien.’
Ze had speciale handschoenen klaar gelegd, loodhandschoenen: ‘Beschermt je vingers.’
Weer die prettige stem.
Ze deden een stap terug, de patholoog maakte foto’s.
‘Op de buik.’
Getweeën stonden ze aan de linkerkant en wentelden voorzichtig. Hij zag de ogen van de vrouw, pretogen. De tatoeage werd zichtbaar, een duivelsstaart.
Hij kon de verleiding niet weerstaan en knipoogde. Een heldere schaterlach klonk door het scankamertje. Verstoord keek dr. Na’aman op van het monitorscherm.
Vanaf bil tot aars was sierlijk leesbaar: ‘To Palestina with love’.