Frans Stüger
Witte Seringen
Renee was kwaad. Het was me ook wat moois; wat deed hij eigenlijk hier in het gekkenhuis? Alsof hij niet normaal was! En dan ook nog die vervelende kinderen. De meesten waren niet eens ouder dan een jaar of tien, terwijl hij toch al twaalf en een half was. Er waren er zelfs een paar bij van vier jaar. En dan had je ook nog die stomme meisjes, die alleen maar konden giechelen en altijd van die rare spelletjes wilden doen.
Hij liep doelloos over het speelplaatsje, in zijn broekzakken de handen tot vuisten gebald. Af en toe schopte hij driftig tegen de grond, maar dat had weinig effekt. Nachtvorst had de grond hard gemaakt.
Naast Renee liep een vrouw die hij nauwelijks kende. Ze bezocht hem alleen als hij jarig was. Vaak had ze dan een spelletje bij zich, zoals mens-erger-je-niet of halma.
Het geluid van haar hakken weerkaatste luid tegen de huizen van de uitgestorven straat.
‘Je zult het er best leuk vinden’, zei ze. Renee keek haar even aan. Hij zag haar geverfde mond, waarvan de hoeken vermoeid omlaag hingen.
‘Geloof mij maar’, vervolgde ze en streek even met een hand over zijn haar. Hij wilde instinktief zijn hoofd wegtrekken, maar beheerste zich.
‘Er zijn daar aardige juffrouwen en ze hebben er een klimrek. Wist je dat er een jongen is die bijna net zo oud is als jij? Misschien kunnen jullie wel kameraadjes worden’.
Hij draaide zijn hoofd naar het raam. Er stonden kinderen achter die naar hem keken. Ook stond er een vrouw die iets tegen ze zei; hen probeerde weg te lokken. ‘Dat stomme mens’, fluisterde hij, ‘altijd is ze aardig tegen
je. Je kunt nooit eens echt kwaad op haar worden. Altijd blijft ze vriendelijk’.
Renee kon met Johnny niet opschieten. Het jochie was zes jaar jonger dan hij en er liep voortdurend snot uit zijn neus. Als een van de leidsters niet keek, dan sloeg Johnny de kinderen die kleiner waren. Meestal zag Renee het. Dan werd hij kwaad; sloeg op zijn beurt Johnny weer. Het eigenaardige was, vond hij, dat dit door de leiding altijd werd opgemerkt. Johnny buitte dan de situatie uit door moord en brand te schreeuwen.
Vaak nam Renee dan s’avonds wraak. Johnny sliep bij hem op de kamer en had de gewoonte om zijn pyama en zijn ondergoed uit te doen als hij in bed lag. Als Renee dan, later op de avond, naar bed ging en hem naakt, met de dekens naar het voeteneind getrapt, aantrof, gaf hij hem zijn ontlopen straf alsnog. Alleen begreep Renee niet dat hij er onmiddellijk daarna spijt van had en het jochie tenslotte dan maar weer bij hem in bed nam.
Hij raapte een korte balk op en sloeg er mee op de omheining. Vervolgens liep hij naar het klimrek en liet daar het hout met volle kracht op neerkomen. Hij hoorde het metaal nazingen en dacht: het ijzer huilt.
Renee zat over zijn huiswerk gebogen. Hij was de enige in het klaslokaaltje. De vier lampen brandden.
Als om tien uur uit A een fietser vertrekt en hij rijdt vijftien kilometer per uur en uit B vertrekt een auto met een snelheid van tachtig kilometer per uur, hoe laat komen ze elkaar dan tegen, in acht genomen dat de afstand tussen A en B honderdnegentig kilometer is?
Het interesseerde hem niet. Hij staarde voor zich uit.
Renee schrok uit zijn gedachten op, toen er zacht op de deur werd geklopt. Een meisjesstem vroeg: ‘ben je daar, Renee?’
Hij antwoordde: ja, wat is er?’.
‘Mag ik binnen komen?’.
‘Mij best’.
In de deuropening verscheen Dini, een meisje van elf jaar.
Ze was nog maar pas een paar maanden in het tehuis.
‘Ben je al klaar?’.
‘Nee, het wil niet’.
Er volgde een korte pauze, toen: ‘weet je wat Thea en Anton hebben gedaan?’.
‘Nee’.
‘Ze hebben gevrejen; in het schuurtje’.
‘O’, zei Renee en voelde zich wat onbehaaglijk worden.
Er volgde weer een korte pauze.
‘Heb jij wel eens gevrejen?’.
‘Eh… ja hoor, best wel, vaak zat’. Renee zag dat de lampen even iets zwakker brandden, alsof ze elk moment uit konden gaan.
‘Zul… zullen wij ook eens vrijen?’.
‘… mij goed’.
Het meisje liep naar de deur en draaide deze op slot. Toen ging ze voor hem staan, sloot haar ogen en hief haar gezichtje naar hem op. Ze tuitte haar lippen. Renee vroeg zich af wat hij moest doen.
‘Toe dan sufferd, dan moet je me een kusje geven’.
Hij boog zich langzaam voorover en beroerde met zijn mond een kort moment haar lippen. Een dim speekseldraadje verbond hen even. Toen knapte het geluidloos.
Hij haalde opgelucht adem. Het meisje opende haar ogen en zei triomfantelijk: ‘zo is nou de liefde’.
Plotseling wierp hij het stuk hout naar het raam. Hij schrok er zelf van, maar gelukkig kwam het tegen een sponning, zodat er geen ruit brak. Toen werd hij kwaad, omdat hij geschrokken was en ze dat misschien wel hadden gezien. Daarom keek hij nu ekstra nijdig.
Hij verveelde zich. Het was zondagmiddag; de kinderen waren naar huis. De vrouw die dienst had, zat in het kantoortje te schrijven. Een tijdlang had hij boven op het klimrek gezeten en voor zich uit gestaard. Nu stond hij op het balkon voor de balustrade. Hij had zijn beide handen er op gelegd en dacht na. Toen zei hij luid, waarbij hij onder zich een mensenmenigte voorstelde: ‘beste mensen, zo kan het niet meer langer’.
Zijn stem weerkaatste tegen de stenen muren rondom hem.
‘Als er niet ingegrepen wordt, gaat dit land ten onder. Dit moet u goed begrijpen. Wat wij nodig hebben is een sterke man. Daarom: stem op mij. Ook eis ik gehoorzaamheid’.
Renee luisterde even naar de galmende echo.
‘Als er iemand is die niet luistert, zal ik streng straffen.
Let wel: streng. Daarom: het ga u goed mijn volk’.
Hij zweeg voldaan en boog naar verschillende kanten. Hij was verrast toen er plotseling een zwak applaus klonk. Schuin tegenover hem zag hij een jonge vrouw, die naar hem lachte en -bravo- riep. Hij schaamde zich en ging snel naar binnen.
De keukendeur ging open en juffrouw Bep kwam naar buiten.
Ze zei: je mag niet gaan gooien Renee. De ruiten hoeven echt niet stuk. Het is helemaal niet erg dat je boos bent, dat begrijpen we best wel. En ik wil ook wel even de kinderen voor je binnen houden. Maar je moet niet de spullen stuk gaan maken. Heb je me gehoord, Renee?’.
Zijn gezicht verstrakte. Hij beet op zijn bovenlip.
‘Heb je me verstaan, Renee?’.
‘Jaha, hoepel nou maar op’.
‘Dan is het goed’.
Hij zag dat ze naar binnen ging en de deur langzaam achter haar dichttrok.
Hij was kwaad op Johnny. Geruime tijd zon hij al op wraak. Tenslotte kreeg hij een idee. Hij zou al zijn speelgoed weggeven. Iedereen zou wat krijgen, behalve Johnny. Hij verzamelde de kinderen om zich heen en zei: ‘ik geef alles weg, wie wil er wat van mij hebben?’. Hij hield een hijskraan omhoog. De kinderen schreeuwden om het hardst. Ook Johnny. Renee zag hoe zijn ogen opflikkerden door de gedachte dat hij misschien het begeerde voorwerp zou krijgen. Hij gaf het echter, na een geveinsd aarzelen, aan iemand anders en lette daarbij scherp op het gezicht van Johnny. Hij gaf alles weg, behalve zijn pick-up. Johnny had niets gekregen. Deze was tenslotte huilend naar een van de leidsters toegelopen. Ze was naar Renee toegegaan en had hem gevraagd of hij voor Johnny niets had, maar
hij had geantwoord: ‘Johnny krijgt niks, helemaal niks’.
‘Maar je kunt hem toch wel iets geven’, probeerde ze toen nog.
‘Ik mag zelf weten wat ik met mijn speelgoed doe’.
‘Dan krijg jij van mij wat’, had de vrouw besloten.
Renee zag met voldoening dat het een schrale troost was.
s’ Avonds in bed dacht hij er over na. Het was nog licht buiten. Er zong een merel.
‘Het was zijn eigen schuld’, fluisterde hij, ‘had hij Tonny maar niet moeten plagen. Hij is zes en Tonny is pas vier. Die kan het nooit van hem winnen’.
Hij ging op zijn rug liggen en vervolgde toen: ‘hij vond het niet leuk, dat merkte ik wel’. Renee zag weer het uiterst vertwijfelde gezicht voor zich. ‘Volgens mij vond hij het hardstikke naar. Het was ook wel een goed plan. Zou zoiets nou een doodzonde zijn? Misschien had ik het beter niet kunnen doen. Stel je voor dat ik…’.
Renee barstte plotseling in tranen uit. Hij voelde een scherpe pijn van binnen en huilde: ‘o, wat erg’.
Hij probeerde zich tegen de pijn te verweren: hij beet in het kussen, graaide met zijn handen zinloos in het laken en schudde wild met zijn lichaam. Toen kon hij het leed niet meer voor zich houden.
Johnny werd wakker, ging op zijn bed staan en staarde angstig en verbijsterd naar Renee. Tenslotte liep hij de slaapkamer uit, ging naar het trapgat en riep naar beneden: ‘juffrouw Bep, juffrouw Bep, Renee huilt…’.
Nu hij zich niet meer in kon houden, had hij het gevoel alsof hij er in verdronk. Wanhopig vechtend wierp hij zijn lichaam woest heen en weer, ging overeind zitten, zwaaide met zijn hoofd, hield zijn handen stijf tegen zijn oren, alsof hij iets wilde wegduwen en riep: ‘nee, nee, nee,…’.
Hij liet zich weer achterover vallen in het kussen en stompte zich in zijn zij. Soms nam de pijn iets af. Dan huilde hij heel zacht, met een trillende hoge stem. Alsof hij zong. Maar als de pijn weer in alle hevigheid opvlamde, schreeuwde hij het uit.
Langzaam drong het tot hem door dat er iemand tegen hem sprak. Hij voelde zijn verdriet wegebben. Tenslotte kon hij horen wat er gezegd
werd. Met gesloten ogen, half stikkend in zijn tranen, luisterde hij naar de vrouw: ‘wat is er, Renee, heb je ergens pijn?’.
Hij herkende Juffrouw Bep. Hij antwoordde niet, maar schudde alleen zijn hoofd. Hij voelde haar hand met regelmatige tussenpozen over zijn wang strijken. Toen opende hij zijn ogen en terwijl hij in het vertekend beeld de vrouw voor hem zag zitten, zei hij met stokkende stem: ‘ik… ik ben zo slecht, juffrouw Bep’.
Nauwelijks had hij dit gezegd of de pijn vlamde weer in hem op en hij riep: ‘au, au, het doet zo zéér’.
Ze begreep waarop hij doelde en zei: ‘dat was ook niet erg mooi van je. Je had Johnny toch ook wel iets kunnen geven?’.
‘Ja maar ik dacht…’. Hij maakte zijn zin niet af.
‘Maar je bent niet echt slecht hoor, Renee’, vervolgde ze, ‘anders had je er nu niet zoveel verdriet van’.
‘Toch heb ik het gedaan’, snikte hij, ‘ik kan het nooit meer goedmaken’. Het duurde enige tijd voordat Renee kalmeerde. Toen had hij het gevoel alsof er iets verdwenen was, waardoor er nieuwe mogelijkheden ontstonden. En toen de vrouw tenslotte op het punt stond de slaapkamer weer te verlaten, vroeg Renee aan haar met een wat bange stem: ‘juffrouw Bep, dat ik… dat ik gehuild heb, kwam dat omdat mijn zieltje stuk was?’. Ze glimlachte even en antwoordde toen: ‘misschien wel, maar nu is hij in ieder geval weer heel’.
Ondanks dat het nog niet helemaal donker was, zong de merel al lang niet meer. De volgende dag gaf Renee zijn pick-up aan Johnny. Deze begreep er niets van, maar was wel zeer trots omdat hij het mooiste kado had gekregen.
Renee vervolgde zijn tocht. Hij dacht na. Waarom was hij eigenlijk kwaad? Hij was op niemand boos. Hoe kan dat nou? Zou het door die kleine kinderen komen? Ze lopen ook altijd in de weg. Nooit kon je eens lekker voetballen met Anton, altijd liepen zij er tussen door. Trouwens, Anton mocht hij ook niet. Hij deed maar alsof ze vrienden waren. Met wie moest hij anders spelen? Hij gaf een schop tegen het hekwerk.
Sinds kort zat Renee niet meer op het schooltje, dat bij het tehuis was aangebouwd. Hij vond het wel prettig. Nu ging hij met jongens van zijn leeftijd om. Alleen de eerste dag op de nieuwe school was erg naar verlopen. Hij kende er niemand en het was na de kerstvakantie geweest dat hij daar kwam. Tijdens de eerste lessen ging het nog wel, maar toen kwam het speelkwartier. Wat moest hij gaan doen? Hij vroeg zich af of hij Paul zou gaan opzoeken. Deze zat naast hem in de klas.
Hij probeerde de jongen te vinden tussen de krioelende kinderen op het schoolplein. Hij vond het een beetje vervelend, toen hij hem met anderen zag spelen. Natuurlijk, dacht hij, Paul kent iedereen al. Zal ik vragen of ik mee mag doen? Bang voor een afwijzing liep hij in de richting. De jongen echter rende steeds heen en weer. Er botste ook iemand tegen Renee op. Hij vond het een moeilijke situatie. Hoe moest hij het nu vragen? Moest hij met Paul gaan mee hollen en hem dan aanspreken? Dat leek hem toch wat raar en hij had al het idee dat iedereen op hem lette. Ook is het, zo overwoog hij, als nieuweling beter om in het begin niet gelijk op te vallen. Dan kwam je er helemaal moeilijk tussen. Hij besloot te wachten totdat de jongen hem aan zou kijken om hem dan een teken te geven.
Toen deze naar hem keek, trok Renee even met zijn hoofd. Hij had zich vergist: zijn gebaar was niet gezien of begrepen. Iets deed er pijn. Hij had moeite om een tweede poging te wagen.
Dit keer had hij meer geluk. De jongen kwam naar hem toe. Renee vroeg: ‘mag ik… meedoen?’.
‘Dat is best’, was het antwoord, ‘maar dan ben je ook aan de beurt’. De jongen rende onmiddellijk weer van hem weg. In Renee vloog een vogel op: juichend van binnen ging hij achter hem aan. Ondertussen probeerde hij te ontdekken wie er nog meer meededen. Dat was vrij makkelijk, want de meesten maakten zich snel uit de voeten als hij bij hen in de buurt kwam. Eén keer vergiste hij zich. Hij tikte iemand aan, die daarop zei: ‘man doe niet zo achterlijk, ik doe niet eens mee’. Een kort moment kromp Renees gezicht in elkaar. Gelukkig ontdekte hij een klasgenootje die wel meedeed en hij begon weer te rennen.
Het was Renee al een paar keer opgevallen dat er steeds iemand tegen hem aanliep. Eerst had hij gehoopt dat het per ongeluk gebeurde. Maar toen
hij een groepje jongens naar hem zag wijzen en lachen, wist hij dat dit niet het geval kon zijn.
Er werd weer tegen hem opgebotst. Dit keer verloor Renee bijna zijn evenwicht en hij zei dan ook: ‘kun je niet een beetje uitkijken?’.
Nauwelijks had hij dit gezegd of de jongen beet hem toe: ‘wat doe je hier nieuwe, wou je soms vechten?’. Er formeerde zich een groep achter de jongen. Renee voelde zich wat onbehaaglijk en ging met zijn rug tegen de fietsenstalling staan.
‘Wat had je nou’, vervolgde de knaap.
Renee bekeek hem aandachtig. De jongen had een bleek, wat pafferig gezicht met hellichte ogen, zodat hij niet goed kon zien wat daarachter gebeurde. De beide mondhoeken werden ontsierd door blauw-rode puistjes van verschillende grootte. Sommigen droegen vuil-gele kopjes. Ook was de jongen een stuk groter dan Renee, wat hem op de gedachte bracht dat hij een paar keer was blijven zitten.
De groep om hen heen begon nu de zaak op te hitsen. Renee hoorde: ‘sla hem voor zijn kop-je kunt hem best aan-hij is toch niet sterk’. Hij zag het gezicht even grijnzen. De jongen nam een bokshouding aan en zei: ‘wat had je nou met je grote mond, moet je opkomen als je durft’.
Renee werd nu bang en zocht naar Paul, maar deze was nergens te bekennen. De kring werd kleiner. De beide jongens stonden nog slechts een armlengte van elkaar af. Soms werd er geduwd, waardoor Renee dan bijna tegen hem opviel. Dan moest Renee een schijnbeweging, alsof hij geslagen zou worden, ontwijken. En omdat Renee erg gespannen was, reageerde hij een keer te snel, waardoor hij, weliswaar niet pijnlijk, de ander raakte. Dit werd echter uitgebuit. En voordat Renee er op verdacht kon zijn, trof een vuist hem in het gezicht.
Een kort moment zag hij niets, toen voelde hij de dreun in zijn hoofd traag naar achteren trekken. Ook proefde hij een eigenaardige lauwe smaak. Hij veegde zijn hand langs zijn mond af en zag een streep bloed. In zijn ogen welden tranen. De kontoeren van de joelende troep voor hem vervloeide. Toen klikte er iets in zijn hoofd. En met een blinde drift stortte hij zich naar voren; sloeg waar hij raken kon. Hij kwam pas tot bezinning toen een hand hem aan zijn kraag omhoog trok. Hij zag zijn
onderwijzer en schaamde zich diep. De man nam hem mee naar het klaslokaal en zei: ‘zeg maar niets, ik weet dat het een ruziemaker is. Ik zal hem wel eens onder handen nemen. Voorlopig lijkt het me beter dat je nu binnen blijft’.
Renee knikte. De man duwde hierna Renee zacht een waslokaal in en maakte Renees gezicht schoon. Renee vond het een prettig gevoel, die vreemde verzorgde vingers over zijn wang. In afwachting van de les, ging hij op zijn plaats zitten. Buiten riep iemand: ‘hij heeft gehuild’. En weer een ander zei: ‘net goed voor die verrotte nieuwe’.
Renee werd plotseling bang. Stel je voor dat juffrouw Els terug zou zijn. Hij hield niet van haar. Ze had van die donkere felle ogen en bij haar kon je ook nooit eens iets uithalen. Dan zei ze: ‘stel je niet aan, doe gewoon’. Vaak hield hij zich dan maar weer in. Hij dacht: het is misschien beter om, voordat juffrouw Els terugkomt, weer normaal te doen. Hij probeerde het maar het lukte hem niet. Hoe moet dat nu, vroeg hij zich af, ik kan toch niet zomaar naar binnen gaan en dan net doen alsof er niets aan de hand was?
Soms, als hij met Paul was mee gelopen, dan ging hij op de terugweg langs een comestibleszaak, in de hoop een bepaald meisje te ontmoeten. De eerste keer had hij haar niet goed kunnen zien. Ze had toen wat achter in de winkel gestaan, waar het donker was door het neergelaten zonnescherm. De tweede keer had hij een reep chocolade gekocht. Hij werd toen geholpen door een vrouw. Op het moment dat hij zijn wisselgeld had terug gekregen, was een schuifdeur open gegaan. Ze had toen gevraagd aan de vrouw of ze nog boodschappen moest doen. Daarbij had ze een kort moment naar Renee gekeken. Hij was toen erg geschrokken. Pas later zou hij zich achter haar een kamer herinneren met openstaande deuren naar een tuin.
Sindsdien ging hij na het avondeten een stukje wandelen. Hij kwam dan altijd langs de winkel, soms wel vier keer achter elkaar. Dan bleef hij voor de etalage staan en probeerde hij in het duister achter in de zaak iets te ontwaren. Hij zag haar echter geen enkele keer.
Op een avond zou hij een brief van juffrouw Els gaan posten. Hij had deze zojuist in de bus gedaan, toen hij haar zag lopen bijna aan het einde van de straat. In het begin was hij niet zeker, maar de hoop dat zij het zou zijn, overtuigde hem. Ze was alleen. Hij voelde zich veranderen. Hij kreeg het lastig warm en zijn benen werd eigenaardig slap. Nu moet ik haar zien te spreken, dacht hij. Maar hoe? Ik wou dat ik haar per ongeluk tegen kwam. Hij keek de straat nog eens uit. Als ik, zo vervolgde hij zijn gedachtengang, nu eens heel snel het blok omloop, dan kan ik haar nog net voordat ze bij de hoek is, tegen komen. Er zijn geen zijstraten dus ze kan alleen maar recht door.
Hij liep snel de weg over en begon toen te rennen. Alsof hij voor zijn leven liep, vloog hij de gelijklopende straat door, sloeg een hoek om en hield voor de laatste hoek zijn vaart in. Hij voelde zijn hart zwaar kloppen. Toen begon hij hevig hijgend te wandelen.
Hij had het goed berekend: ze liep in zijn richting, schuin tegenover hem en een veertigtal meters verder. Opmerkelijk nonchalant stak hij de straat over.
Naarmate ze dichterbij kwam, werd hij onrustiger en hij vroeg zich koortsachtig af wat hij zou gaan zeggen. Gewoon: dag? Maar dat doe je toch niet zomaar? Ze kent me niet eens. Maar wat dan? Hij beet nadenkend op zijn onderlip. Misschien: hoi? Maar dan moet het wel erg echt klinken, alsof ik tegen iedereen op straat -hoi- zeg. Ik wou dat ik niet zo hijgde en die stomme knieën waarom beven ze zo? Of zal ik tegen haar zeggen: ‘ik… ik wil met je gaan?’. Dat is toch niet raar? Dat komt hardstikke vaak voor. Paul heeft zelf gezegd dat hij het ook altijd zo deed. Maar ja, Paul heeft makkelijk praten, die heeft een zusje waaraan hij het kan vragen.
Maar als ik iets zeg moet ik natuurlijk wel eerst weten of ze wat om me geeft. Stel je voor dat ze… Hij durfde zijn gedachte niet af te maken. Ach welnee, natuurlijk vindt ze me leuk. En ineens verheugd door de inval: waarom kwam ze toen anders in de winkel? Ze had me gehoord en wilde me het laten merken, maar omdat haar moeder er bij was, moest ze voorzichtig zijn. Dat van die boodschap was maar een smoes.
Renee kreeg een theorie. Kijk, zo redeneerde hij, ze laten je altijd heel
ingewikkeld merken dat ze je leuk vinden. Dat doen ze om je te testen. Als je het door hebt, dan weten ze gelijk dat je een heel knappe jongen bent. Renee voelde zich een beetje trots dat hij het door had.
Het meisje was nu nog slechts enkele meters van hem vandaan. Renee slikte een paar maal en hakte toen de knoop door, door zich voor te nemen tegen haar te zeggen: ‘ik wil met je gaan’. Ze passeerden elkaar. Op een of andere manier scheen Renees keel toegesnoerd te zijn. Hij kreeg er in ieder geval geen geluid uit op dat moment. Eenmaal echter voorbij haar, draaide hij zich om en zei: ‘eh…hé…eh…’.
Ook het meisje draaide zich nu om. Ze keek hem vragend aan. Hij vervolgde: ‘ik eh…ik eh…i-i-ik ou-hou van je’.
Toen hij dit gezegd had, voelde hij enorm zijn aanwezigheid. Hij zag zich zelf staan: zijn gezicht hoogrood van opwinding, zijn korte haar overeind door het harde lopen. En hij kreeg het idee dat de lucht tot een dikke brij werd, waardoor de woorden bleven steken. Ook voelde hij zich verlamd. Even stond alles stil, toen kon hij zich omdraaien en zette hij het op een lopen. Hij hoorde de wind in zijn oren suizen. Ook hoorde hij een hoge meisjeslach.
Renee twijfelde. Zou hij net doen alsof er niks gebeurd was? Of zou hij buiten blijven lopen totdat juffrouw Bep hem zou roepen voor het avondeten? Maar dat kon nog wel lang duren en hij begon het koud te krijgen.
Het was voorjaar. Buiten, bij de zandbak, stond een jonge boom met witte seringen. Een zachte bedwelmende geur vulde de atmosfeer. In de reeds warme middagzon, klonk het roepen van kinderstemmen. Onder de boom was een tafel neergezet. Er achter zat juffrouw Bep. Ze dronk koffie. De deuren van de speelkamer stonden wagenwijd open. Op een stoel, ook buiten, stond een grammofoon waarop een kinderplaatje draaide. Renee vond het een flauw liedje. Het ging over een jongetje dat zich van een giraffe af liet glijden. Hij begreep niet waarom juffrouw Bep het zo leuk vond.
Uit verveling begon hij in de schoenendoos te rommelen, waarin de
plaatjes slordig door elkaar lagen. Er was er een die zijn aandacht trok. Nieuwsgierig zette hij het op. Toen klonk even later, wat afgeknepen door de kleine luidspreker, ‘eine kleine Nachtmusik’ door de voorjaarslucht.
Eerst bleef alles hetzelfde maar toen veranderde er iets in Renee. Terwijl hij naar de muziek luisterde, keek hij naar de vrouw tegenover hem. Toen en schijnbaar zonder aanwijsbare reden, sprong hij overeind, rende naar de vrouw toe en sloeg zijn armen om haar hals.
In eerste instantie wilde zij hem lachend van zich afduwen, maar Renee verstevigde zijn bijna wanhopige greep. En na een kort moment niks, voelde hij haar hand over zijn hoofd strijken. Hij begroef zijn gezicht half in haar haar en staarde tot ver achter in de weilanden. Er liep een traan over zijn wang. Een vogel vloog over. Hij snoof diep de geur van seringen en de vrouw in zich op, en verzuchtte toen: ‘vrouwen zijn de liefste mensen’.
Renee stond bij de zandbak en probeerde met de punt van zijn schoen de grond om te woelen. Maar hij voelde hard aan. Gek, dacht hij, als je die heuveltjes bekijkt zou je helemaal niet denken dat het is vastgevroren. Het zijn net bevroren golfjes. Hij glimlachte even. Toen haalde hij zijn handen uit zijn zakken en liep naar binnen.