[p. 422]
[Gedichten]
Sneeuwbol
Goed schudden om er leven in te krijgen.
Roodkapje onder water, dikke vlokken
rond haar oren. Oma’s huisje ziet ze best,
toch – verder komt ze niet. Hoewel de
elementen woeden, staat het verhaal maar
stil. Dan was een kijkdoos beter vroeger.
Die paddestoelen teerden weg onder het
rode licht dat binnenviel. Groen hing
weldra slap, je werd er steeds beroerder
van. Tenslotte is dat leven. Deksel eraf
achter het schuurtje, even vrolijk weer
een nieuw gemaakt. En ruiken deed het
ook, dat mis je bij Roodkapje. Zij kleurt
alleen, een luchtbel bovenin. Duw goed
het rubberdopje aan, straks komt ze droog
te staan en wil het niet meer sneeuwen.
T. van Deel
[p. 423]
Wat vliegt daar?
Als ik straf had, boven opgesloten, was daar
nog altijd Willy in het huis ernaast.
Zijn open raam noodde tot overklimmen
en zo zat ik mij uren te verdiepen in
Wat vliegt daar?, oude druk, onduidelijke
plaatjes, tussen fitis, tjiftjaf, grasmus
geen verschil dan in de tekst. Boven mij
een opgezette vlaamse gaai met vlekjes
olieverf op zijn natuur. Ik heb van hem
een Boom bij de Capelleberg zo onverdacht
in herfst dat hij daar voor mij zit, temidden
van de blaren. En, somberder, de Boerderij
over het Hazepad, allang gesloopt, maar
ik zie hem nog steeds. Dat neemt niet weg
dat er in feite weinig over is. De gaai
is wel van mij geworden, en houdt zich
goed, maar ik vind dat maar vreemd.
T. van Deel