[p. 434]
[Gedichten]
Op grootvaders knie
‘k Liep vaak als jongeling op klompen tussen
het wuivend graan, klaproos en korenbloem
omzoomden ‘t pad, ik zag de leeuw’rik stijgen
loodrecht ten hemel. Zocht niet zo mijn ziel
te stijgen tot de troon van God? Maar ach,
die gadeloz’ ontferming werd ik nooit
deelachtig, eenzaam bleef ik, en alleen:
je opa had als knaap al last van hooikoorts.
Anton Korteweg
[p. 435]
Removos
‘Het zou al knap geweest zijn’, zei mijn moeder altijd,
‘als ‘t met de hand geschilderd was.’ Het was
geschilderd met de voet, of erger nog,
maar even goed kon je er niks aan zien, zo echt
die bloemen en die bergen. Ieder jaar kocht ze
zo’n mapje kaarten weer, benieuwd te lezen met
welk lichaamsdeel de kunstenaar nu weer geschapen had.
Anton Korteweg
[p. 436]
Dubbele plaatsbekleding
De jeugd is uitgevlogen, reilt en zeilt
op eigen wieken, slechts de ouwelui
zijn thuis, met Adriaan en Bas, de pas
verworven hond om ‘t gat te dichten dat
ontstond toen ook mijn zusje kennis kreeg.
Godlof betrof ‘t een theoloog-in-spé,
zodat wij nu met een geruster hart
weer kunnen ingaan tot ons heidens lief.
Anton Korteweg
[p. 437]
Ons dorp
Eén asfaltweg maar, verder klinkerstraten.
Een markt, een haven, kerken evenveel
als dorpsgekken: De Lege Jas, die als
Pietje de Dood het dorp doordwaalde, lang
twee meter, wegend veertig kilo, en
De Kinderkoning, die de kortgebroekte jeugd
vergaf met zuurtjes. Toen we op de MULO zaten
bonden we Corrie op een tafel, en Reinier
aan ‘t werk! Je zag het ook wel eens
dat ze het deden in de Kromme Elleboog.
Anton Korteweg