[p. 477]
[Gedichten]
Palmzondag
Ik zeg
het weeshuis
en het badhuis
en het zwarthuis.
Als een boer
kan ik er al mijn hemden
aan tellen
en de beerputten
en de schijtende varkens
en ruiken de stank
van de andere boerderij.
Ik draag een takje.
Witvlokken
en hoge, bruine ramen
als liefde.
Zo voel ik ook
met mijn hand
aan de bisschop
en de dikke stok.
Jaa ja.
Een bisschop
heeft een dikke stok
en een kale kop
de pater.
[p. 478]
Zo zeg ik het zwarthuis.
Maar het is niet waar.
Ik heb er vannacht
hard van geslapen.
Hard geslapen
van een ander huis.
Ik heb geslapen
van een spaanse vrouw,
met christus.
Met een palmtak.
J. Arends
[p. 479]
Aan een strand van koorts
met een witte zon
boven een rode parrasol
zit de man
die ik in het japans vertaald ben.
Aan het strand
van japan
strikt een man
zijn das
en er gaat een vriendelijk meisje
voorbij.
En tweemaal
is het een brandende bol,
verwaait de parasol
en gaat de zon
achteloos voorbij.
In mijn japanse land
slaap ik
in winter vertaald.
J. Arends
[p. inlegvel]
