Gemma Nefkens
Van de ene kant van de Herengracht naar de andere
Hoewel ik vanaf 1971 bij Van Oorschot werkte, was Voskuil voor mij jarenlang een schrijver in de verte. De geschiedenis van zijn in 1963 in twee delen verschenen debuut Bij nader inzien was een van de mooie verhalen die Geert van Oorschot vertelde, door Voskuil bevestigd in het portret dat hij over Van Oorschot schreef, opgenomen in Onder andere (2007). Verder was Voskuil verbonden met een in een bureau liggend, naar schatting anderhalve meter lange sliert aan elkaar geplakte afdekbladen uit grote Hajeniussigarenkisten. (Bij nadere beschouwing blijkt het te gaan om een meter lang planovel papier, maar het geheugen wil het mooier.) Daarop had Geert met de hand een brief aan Voskuil geschreven over diens nooit gepubliceerde tweede roman Binnen de huid. Hoewel Voskuil nog niet wist of hij deze in 1968 voltooide roman wilde publiceren, had Geert, als vriend, het manuscript dat zelfde jaar mogen lezen. De inhoud van de brief had Voskuil doen besluiten deze met kerende post te retourneren. Zoals Voskuil zelf schrijft, had Geert zijn boek een mislukking, vervelend gezeur, lauw water op een filter met reeds afgetrokken koffie gevonden.
Geert informeerde regelmatig bij zijn auteurs, telefonisch of per brief, naar werk in uitvoering. Voor zover ik weet deed hij dat bij Voskuil nooit. De wetenschap dat het in het geval van Voskuil geen enkele zin had, zal daaraan ten grondslag hebben gelegen.
Naast mijn werk studeerde ik Nederlands. (Voor Geert onbegrijpelijk, want waarom zou je Nederlands studeren als je in de mooiste literaire uitgeverij dagelijks in de praktijk werkte. Bovendien moest je vooral niet denken dat je meer ging verdienen als je afgestudeerd was.) In mijn studierichting moderne letterkunde viel de naam Voskuil alleen als de generatie schrijvers die door Ter Braak en Du Perron beïnvloed was, ter sprake kwam.
Eind jaren tachtig bezocht ik Han en Lousje Voskuil voor het eerst, ik vermoed naar aanleiding van een van de herdrukken van Bij nader inzien. De tegenstelling tussen dat statige grachtenhuis en daarin het studentenappartement met de al lang niet meer nieuwe rotanmeubels was mijn eerste
kennismaking met een stijl van leven die ik later ook bij andere auteurs van dezelfde generatie zag. Maar bij Voskuil bleek die tegenstelling in de persoon zelf verankerd te zijn. De wetenschapper die uitmuntte in zijn vak, maar de wetenschappelijke wereld verfoeide, de ambtenaar die tegen beter weten in loyaal blijft aan wie hij zijn vertrouwen gaf, de trouwe medewerker die niet hogerop wil, maar zich verantwoordelijk voelt, verstrikt raakt in de macht die hij verovert en tot zijn pensioen blijft werken op een instituut waar hij niet wil zijn.
Vanaf 1991 bracht ik ‘s ochtends mijn twee kinderen naar school, die zich vlakbij Voskuils huis aan de Herengracht bevindt. Soms zag ik hem vanaf een afstand al staan, het linnen tasje voorop de buik, hengsel om de nek, op weg naar de grachtenwal om zich daar om te draaien, naar boven te kijken en te zwaaien, naar Lousje die ik niet kon zien, maar die ongetwijfeld haar man uitzwaaide. Onze korte gesprekken, waarbij hij het woord alleen tot mij richtte en mijn kinderen tot hun verbazing en ongeduld – ze waren eraan gewend aandacht te krijgen als ik op straat bekenden tegenkwam – letterlijk over het hoofd zag, betroffen het werk waaraan hij schreef. Veel liet hij er niet over los, aanhoudende hoofdpijn na zijn pensionering had hem genoodzaakt het probleem dat daaraan ten grondslag lag, helder te krijgen en dus erover te schrijven. Of hij het ooit rond zou krijgen, kon hij niet overzien, teveel denk- en vooral schrijfwerk nog, teveel te raadplegen documenten. Nee, van tussentijds lezen kon geen sprake zijn, eerst moest het af. Dat Wouter van Oorschot en ik de eerste uitgeverslezers zouden zijn, als het ooit zover zou komen, daaraan hoefde ik nooit te twijfelen, hoewel ik me niet kan herinneren dat hij dat met zoveel woorden gezegd heeft. Inmiddels was het eerste deel van De harde kern van Frida Vogels verschenen, het levenswerk van zijn vriendin die hij in zijn studententijd had leren kennen en die hij in zijn debuutroman, evenals zijn andere vrienden, geportretteerd had. Van mijn enthousiasme over haar werk maakte ik hem deelgenoot en de verschijning van haar werk zal bijgedragen hebben aan zijn vertrouwen in de uitgeverij.
In de loop van de tijd werd hij steeds preciezer als het om omvang ging: had ik nog Bij nader inzien met ruim 1200 pagina’s voor ogen, bij elke ontmoeting werd duidelijker dat ik veel groter moest gaan denken. Hij had nu ruim 2500 pagina’s en was ongeveer op de helft, schatte hij. De laatste maanden was hij enorm opgeschoten, honderden pagina’s achter elkaar, maar hij was nog op zoek naar een verslag dat hij nodig had om verder te
kunnen. En tot slot: nog 300 pagina’s, het einde was in zicht, maarjuist in de staart zat het probleem, hij kon niets beloven.
En toen kwam de dag dat Wouter nadat we het eerste deel te lezen hadden gekregen, het volledige manuscript in vele mappen, getypt op blanco achterkanten van veelal het Meertens-instituut betreffende vellen (een schaduwroman, mooi studieobject, te vinden in het Letterkundig Museum) op de fiets van de ene kant van de Herengracht naar de andere kant vervoerde. We waren wel wat gewend aan omvangrijke manuscripten, maar dit sloeg alles. Wouter las als eerste en vertelde er, zoals we in voorkomende gevallen deden, weinig over om elkaar niet te beïnvloeden en zo gezamenlijk de beste beslissing te kunnen nemen.
Op een zaterdag in het najaar van 1995 belde ik Voskuil op om te vertellen dat ik Het Bureau uit had. Dat ik weken in een andere wereld geleefd had, die ik weliswaar niet kende maar die me steeds vertrouwder was gaan worden. Dat de wereld van het Instituut elke werkgemeenschap zou kunnen zijn, en daarmee universeel was. Dat hij geweldige dialogen had geschreven, de personages zo levend waren door de beeldende beschrijvingen en hun karakteristieke zegswijzen en handelingen, dat ik zo vaak onbedaarlijk had moeten lachen, dat ook dit boek ging over illusie en desillusie, dat hij niemand, ook zichzelf niet gespaard had. Natuurlijk weet ik niet meer precies wat ik zei – Han zelf, met zijn fenomenale geheugen, had het me misschien kunnen vertellen – maar ik was verbijsterd toen hij, zonder spoor van spot of kwetsuur, antwoordde: en toch vind je Het Bureau minder goed dan Frida’s De harde kern. Ik heb ongetwijfeld iets gemompeld over onvergelijkbare grootheden, maatschappelijke context, herkenbaarheid en publiek bereik, maar hij en ik wisten dat hij gelijk had. Al had ik nooit gedacht in termen van beter of slechter: het mes van Frida Vogels snijdt tot op het bot en ondanks irritaties, weerbarstigheden en minder grote toegankelijkheid was het lezen van De harde kern een cesuur in mijn leven geweest. Dat had hij goed begrepen, liever zou ik zeggen aangevoeld, als die term hem gepast had. Nooit heeft het tussen ons ingestaan, integendeel, het was de basis waarop er veel tegen elkaar gezegd kon worden, waarbij ieders grenzen als vanzelf goed bewaakt bleven.
Geweldige jaren braken aan: met Han steeds als middelpunt produceerden we de zeven delen van Het Bureau. Niet alleen de omvang van de roman zelf, ook de omvang van de uitdijende werkzaamheden als gevolg van het grote succes, noopten tot waakzaamheid. Hoe ver moesten we gaan in het uitbuiten van de hype, wanneer was er bij het publiek een grens bereikt
en zou er Voskuil-moeheid ontstaan? Bij de meeste beslissingen was Voskuil zelf nauw betrokken, het succes deed hem goed maar had natuurlijk ook een keerzijde; hij liet zich er echter nooit door afleiden en bleef zijn kalmte bewaren. Hij kwam regelmatig naar de uitgeverij gelopen, bleef tot ons genoegen vaak langer dan zakelijk nodig en wij lieten ons maar al te graag van het werk houden, want gelachen werd er. Geleidelijk aan voelden we ons een tweede ‘Bureau’ worden, fantaseerden hoe we in zijn geheugen en misschien in zijn dagboeken terechtkwamen, al vermoedden we dat de tijd om een probleem en dus in roman gegoten te worden, te kort zou zijn.
Hij had het leven bij de lurven, en daarvan heeft hij door zijn vele talenten en grote discipline velen deelgenoot gemaakt, zijns ondanks. Dat er nog veel, jongere generaties lezers mogen volgen.