George Moormann
Vers van de koude grond
Een spruitje is een gevaarlijk ding. Vooral als dit groen met Kerst tot leven komt. Dan hebben de mensen de tijd en zien ze nog scherper hoe ongelijksoortig en hoe vitaal deze kooltjes zijn. En voordat je het weet piekert er iemand over de onvoorspelbaarheid van zulke dingen en is de kiem gelegd voor een paar dagen dolle pret met dodelijke afloop.
Twisken der Spaerne en de Bakenessergrafte gaat een dame de brug over, breedgeschouderd en vervaarlijk hoog op de hakken. Dit bouwwerk kan nog net de pas klaargekomen toren zien. Zo te horen is hij, ja het is een hij, niet erg in zijn sas met de pas op hun plek gezette pinakels. Hij vloekt en hij gromt. De natuur, zijn beste leermeesteres, geeft hem als gewoonlijk gelijk. De takken zwiepen op de maat van zijn hoge hakken en Spruit krijgt er zowaar plezier in. Hij versnelt z’n pas.
‘Ze kunnen het krijgen zoals ze het willen’, mompelt hij. Gemompel opdat de lieve wind hem duidelijk kan verstaan of zoals Spruit zeggen zou: ‘Opdat er íemand is die luistert.’
Hij trekt een diep verontwaardigd hoofd, huivert van genot om de horten en stoten waarmee hij zo straks eens flink uit gaat pakken. Een scheldkanonnade volgt: ‘Fraai! Verguldt ze voor mijn part… maar geselen gods blijven het. Pikken die ongevraagd de hemel priemen. Het absolute wordt hier scháámteloos uitgedaagd. Zaadvocht is zielenstof! Ken uw Aristoteles!’
De gedachte dat de ziel een levensadem, soms zelfs een ongeziene schaduw kan zijn is Spruit op het lijf geschreven. Het sperma is een goddelijke zielenstof, de vrouw een broedstoof. Obsceen is het dat iedereen nu met eigen ogen kan zien hoe dit soort siergothiek, opzichtige toortsen bedekt met kersvers sperma, nota bene vanaf gods eigen balustrade en met kennelijk plezier (hier spuugt hij) de onvoorwaardelijke, de ontvangende, de vrouwelijke hemel penetreert.
De lucht kleurt rood en het behoeft geen betoog dat Spruit snel door-
loopt. Bovendien, de feestdagen komen eraan. Het kan alleen nog maar erger worden.
Midden op de gracht kijkt een groep jongens nog eens om, maar de drang de steeg in te gaan, die deze queen in drag net verlaten heeft, is toch net even groter. Dit kleinste hoerenstraatje van Nederland, waar de meisjes en de dood elkaar nog steeds, aids of niet, onbekommerd de hand kussen.
*
‘Hoge lasten, lage lusten!’
Spruit haalt adem. ‘Ik zie jullie wel. Hoerenlopers, dieven, zwendelaars, oplichters, inbrekers, brandstichters!’
Er volgt nog één woord, ik versta het met moeite:
‘moedermoordenaar’.
*
‘Ja, waar ruikt het dan naar?’
‘Naar grafstenen.’
Een grapje zoals Spruit er zoveel maakte, vooral op zondag wanneer het hele gezin compleet was. Als de familie om tien uur naar de mis ging zette moeder de spruiten, niet van die kleine zoals tegenwoordig, op de kachel. Dan waren ze al mooi bruin als ze terugkwamen.
‘Niet te verteren’, brulde vader dan, als een van ons het deksel van de pan lichtte. Maar heerlijk vonden we het, elke zondagmiddag samen rond de spruitkool, een grote pan aardappelen én voor ieder een hele gehaktbal, de ware meesterproef voor moeders.
Het hotelzilver en het met vrolijke bloemen bestrooide porselein, deden daar niets aan af. Liep je de hele dag te boeren. Niet te verteren zo’n jeugd en gelukkig maar. Je moet er toch niet aan denken, waar ze je nu mee doodknuffelen. De smaak van bitter die zou moeten worden verzacht, ‘afgeblust’, door stukjes appel of blokjes pompoen. Zo word je nooit volwassen, laat staan opgevoed voor het huwelijk, zo begrijp je nooit de volle strekking van de uitdrukking vers van de koude grond.
Gezellig dat het was, vooral met Kerst als vader herinneringen op ging halen. Als vader goed los kwam, nou… Zo vertelde hij dat er speciale bordelen voor officieren waren. Die kon je herkennen aan hun blauwe lamp.
Vooral op de dag dat Jezus onbevlekt ontvangen werd, zoals pa dat zo plechtig kon zeggen, konden de meisjes de drukte nauwelijks aan.
‘Alsof je in de rij stond om kuch te halen.’
De ontknoping bleef alleraardigst. Wat hebben we gelachen, ook al werd het hem uiteindelijk fataal. Tien keer kreeg hij een open doekje, maar het was dan ook wel een sterk verhaal.
‘Je moeder was de allerbeste. Ze kon er wel vijftig of zestig per dag aan! Je moeder, wat een moffenhoer. Hure, hurr, hurre!’
Zo lekker en doorgekookt als die laatste Kerst met pa hebben we nooit meer gegeten. Róde spruiten, daar kan geen ravioli met duinkonijn en boletensaus tegenop.
*
Je moet lef hebben om eerlijk te zijn. Heb jij wel eens een brommer gestolen of geweld gepleegd? Gaat het openbreken van een auto of diefstal daaruit je slecht af? Dan lijk je wel wat op de goeierd uit dit verhaal, deze dief van eigen zak, deze spruitjesmoordenaar.
Maar reken je niet te snel rijk. Ook hier geldt, al hebben we het hier over choux de Bruxelles: wat in het vat zit verzuurt niet. Al die fijne feestdagen hebben uiteindelijk hun doel niet gemist. Spruit is goed veranderd. Weg zijn die trouwe hondeogen, pleite de momenten dat hij het liefst onder moeders zondagse jurk zou willen kruipen. Doei schaamte, doei vertrouwen.
Een man mag zijn vrouw niet slaan. Behalve natuurlijk als zij het eten laat aanbranden, vader tegenspreekt of niet met hem naar bed wil gaan. En Spruit? Spruit wil anders zijn. Waarom? Omdat hij al snel doorheeft dat het niet uitmaakt of je wel of niet die tas hebt gestolen of je wel of niet dit of dat raampje hebt ingeslagen. Gevangenisstraf krijg je toch. Aanklacht: het leven, dat al stuk was voordat Spruit er was. Er moest alleen nog even worden afgerekend.
Ja, moeders weet nog het best wat hij heeft meegemaakt. Niet dat zij altijd even aardig voor hem was. Maar zolang hij haar niet in de wielen
reed was er eigenlijk niets aan de hand. Dat weet Spruit wel, al heeft hij het nu even erg druk met zichzelf, deze bad boy.
Goedlachs en gul ben ik. Weet je wat, als het geen witte kerst wordt of, veel erger, als deze winter ophoudt zacht en vriendelijk te zijn, dan zullen we grootgenootschappelijk de koffers pakken. Niks geen Ibiza of Gran Canaria; dan gaan moeders en Spruit naar Bali, Vietnam of misschien zelfs naar het maakt niet uit wat. Waar dat ligt? Als de zon maar schijnt.
Christmas and new year are on their way. People from all over the world are busy preparing this unique and special moment. Christmas is like spending your time in heaven. The sun that shines all day at the beautiful beaches, makes the sand sparkling…
Een groot feest, een grote logeerpartij.
*
Spruit was het puzzelen zat. Hij stak zijn engeltjes aan, een mobile van koper die zich door de warmte van het kaarslicht zacht tingelend door de ruimte bewoog.
– Christmas is like spending your time in heaven.
– Die vakantie bijvoorbeeld.
– Die wilde hij toch maar mooi voor haar betalen.
– Duur, te duur? Ach, kom. De wind heeft goede ogen, de wind komt van heel ver, winden hebben veel, zo niet alles, gezien. Daarom moet je niet zeuren als je hiervoor een prijs betaalt. En wat is duur? Iets is pas duur, wanneer je de noodzaak er niet van inziet. Laten we maar gaan.
Stemmetjes. Praatjes. Alweer een verloren zondagmiddag. Dan ging Spruitje vaak alleen naar z’n kamer en droomde over gods goedertierenheid. Ook hield hij gesprekken met zichzelf, de laatste tijd vooral óver zichzelf. Waren ze maar een deurtje verder gegaan. Daar had je ze weer:
– Tja, die gedachten. Je kunt wel zeggen wat je wilt maar je zult het toch zelf moeten doen.
*
De natuur herhaalt zich nimmer volkomen maar dat Spruit haar op beestachtige wijze de buik zou opensnijden, haar vervolgens het hart zou uitrukken en dit in twee stukken op een place-mat zou hebben gezet, met een kaartje waarop, heel flauw en heel pesterig, geschreven stond Zij stierf aan een gebroken hart, nee!
*
De aard van het beestje? Te zwaar op de hand? Altijd maar vragen voor wie, voor wat, waarom?
Ook was er die tekst waar hij als klein kind al hevig van in de war raakte. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Hij had er een hele verzameling van. Je leest het nog wel eens, te pas en te onpas, bij de familieberichten.
Niet echt iets om je bij leven en welzijn druk over te maken, maar toch.
‘Als er een boos oog bestaat, dan is het wel het geklets van de mensen. Daar zouden de mensen over moeten nadenken, als ze al nadenken. In plaats daarvan maken ze iedereen belachelijk.’
‘Ach, Spruitje. Je kunt het jezelf natuurlijk net zo moeilijk maken als je zelf wilt…’
‘Het komt nooit in de mensen hun hoofden op dat het niet mogelijk is te communiceren zonder standpunten in te nemen. Nee, liever moet alles kúnnen. Moet kunnen, hè… Hoeven ze niet na te dénken!’
Voor de mensen liever geen zware kost. In deze hectische tijden valt op niks te bouwen. Als je slim bent zet je je geld tegen een hoge rente vast. Voor als je eens zin mocht krijgen in een reisje.
Wat hun impotente timmermansoog op deze reizen ziet? Niks natuurlijk, ze zien dezelfde hormonenkip met dezelfde gouden eieren. Een keer per jaar ruilen ze hun televisiescherm in voor een of ander pretpark, bij voorkeur een dodenakker die regelrecht uit de studio’s van Walt Disney komt.
Schoon en glimmend zijn hun voorportalen en hun vensterbanken. Een blad dat geel wordt? Weg ermee. Je moet van wel heel ver komen om je te hechten aan de symboliek van gevallen bladeren.
*
Merry X-Mas! Hij slaat haar gade. Ze maakt de groente schoon. Een voor een krijgen ze een kruisje. Onder het vergiet strandt het zand, straks verzuipt ze ze nog, worden de haast onzichtbare korrels beroofd van hun stem, hun reuk en hun smaak.
‘Beautiful beaches, sparkling sand.’
Doorgespoeld, afgedaan. Dat doet pijn, zelfs als de emoties niet verder reiken dan die van een vakantiefolder. Al maakt dit soort romantiek je wel rustig en dat kun je niet van de situatie thuis zeggen. Nu is zusjelief ook nog weggelopen.
Kutklote, nu gaat het niet door. Moeders gaat onder deze omstandigheden niet mee op vakantie.
Weer zal Spruit het alleen moeten doen. Onbetekenende geslachtsdelen die langzaam in slaap worden gewiegd, de halfslaap van de masturbatie. Vriendinnen voor een nacht die nooit verder komen dan de voordeur. Moeders zal weer spelen jaloers te zijn.
In plaats van een leuke verkering iedere zondag op je fiets zitten. Van je kamer, langs het kerkhof naar die ogen die zeggen dat het afgelopen is. Alles is afgelopen.
‘Weg spruitjes, weg sparkling sand!’ schreeuwt een stem die niet de zijne is. Dan de flits waarin hij ziet wie hij is en vooral welke rol zij daarin speelde. ‘Hurre, hurr, hurre…’ In een leeg huis, in een slaapkamer waar hij bijna werd verkracht. Waar hij haar uiteindelijk op zijn knieën bekende, dat hij nog meer op haar leek dan ze al vermoedde, dat hij zonder meer zielsveel van haar hield.
*
Moeders, vroeg of laat zou ze Spruit in de ondergang storten maar nu hij haar daar een handje bij hielp, keurde ze hem nog geen blik waardig. Of wilde ze zijn schmink niet zien, zijn superlange wimpers, zijn naaldhakken, zijn werkelijk prachtige stiletto’s? Viel zijn eau de toilette niet op? Soms spoot hij wel zes verschillende lagen over zijn meisjesachtigheid.
‘For men, for women. Wat maakt het uit.’
*
‘Mama, je weet dat het niets te maken heeft met ons, maar is het goed dat ik straks via een andere weg terugga?’
Geen antwoord natuurlijk. Dus wederom langs akelige cipressen, het grindpad met zijn lispelende kiezels. Ze knerpen of schuiven, zijn stiekem, vlijen zich haast geluidloos tegen de ander aan. Ze rimpelen totdat er een wegspringt; een peilloze diepte in, een verte die de jongen van vijftig maar moeilijk sluitend krijgt. Terwijl het toch niet moeilijk is. Je kunt niet altijd een erectie hebben. Zo is het ook met moeder de vrouw. Zij kan niet onbeperkt melk geven. Ze vergeeft maar er komt hoe dan ook een tijd dat zij zich verwijdert. Als zielenstof.
*
Ik citeer. Dubbele punt. Dat hij een advocaat zou hebben geraadpleegd om daarna te worden voorgeleid is kwaadsprekerij. Er is geen zaak. Hij is meerderjarig geworden, dat is het enige. Daarvoor zal hij u, als daar tijd voor is, verantwoording afleggen. Beschouwt u hem voorlopig als de gelukkige uitzondering, een normale lieve jongen uit een doodnormaal gezin. Een jonger zusje en een moeder die alles van zondagse groente wist en bovendien, maar dat is net zolang geleden als de dood van zijn pa, prachtig Schubert zingt… zong. Zingzongzangggg. Veel Schubert. Prachtige muziek op schitterende gedichten…
*
Die Winterreise. We kenden ze uit ons hoofd, het gehele gezin, behalve vader dan. We spraken ermee, zogezegd. Ik bedoel, kwam m’n jongste zusje binnen met de zoveelste door moeder goedgekeurde kanjer, dan ging het van:
‘Das Mädchen sprach von Liebe’.
‘Die Mutter gar von Eh’.
Keken we elkaar poeslief aan en zongen:
‘Die Liebe liebt das Wandern’ of met haar gruwelijk gevoel voor understatement, dat sloeg natuurlijk op mij,
‘Gott hat sie so gemacht’.
Er bleef weinig te raden over, toch amuseerden we ons kostelijk. Meer dan dat. Werd er bijvoorbeeld gezongen: ‘Von einem zu den Andern’, dan
waren de blikken niet van de lucht. Het is zelfs gebeurd dat we met z’n vieren naar bed gingen. Een heerlijke jongen trouwens, maar volgens mij een echte flikker, zo’n halfzachte, zo’n type waarop nichtenmoeders vallen.
Maar voor de goede orde. Meestal ging zusjelief, dat egoïstische loeder, alleen naar boven, zonder mij, zonder moeder.
‘Fein Liebchen, gute Nacht!’ Citaat sluiten. Dubbele aanhalingstekens.
*
Dromen zijn bedrog? Van mij werd anders gezegd dat ik een dromer was. Wellicht had men dat beter niet kunnen doen. Ik werd steeds handiger in het duiden der voortekenen maar op het laatst dacht ik ook zélf doordrongen te zijn van de stof die wij dromen noemen. Dromer, het is een nuttig epitheton maar dan wel zo als het bedoeld is, als versiering.
Frühlingstraum, daar was ik verzot op. Wilhelm Müller. Bunten Blumen, gay flowers. Ik vermoedde dat het mogelijk moest zijn de woorden of de zinsconstructies zo te zingen dat ze niet alleen als dragers functioneerden maar ook zelf waarheid zijn. Een waarheid kennen is mooi, maar een waarheid worden daar heeft de wereld wat aan. Tenminste zo voelde ik dat toen. Met de Kerst tussen bunten Blumen op een van die heerlijke eilanden waar het Bounty-gevoel nooit overgaat. Geld? Niet nodig. Ik zou zingen weet u nog. Zo zong ik over melk en boterhammen. Dezelfde middag nog lag de hele keuken er vol mee.
– Spruit? Heb je het tegen mij?
– Spruit, dat woord bestaat niet meer. Dat komt absoluut niet voor in mijn vocabulaire. Dat is absoluut niet comme-il-faut of comme-niveau, zoals u zeggen zou.
Hij lacht als een wolf.
*
Het zal drie maanden geleden zijn. Mooie zomer gehad, mooie herfst en voordat Spruit het wist was het weer echt hema-winterweer. Hij bladerde thuis wat in een fotoboek. Ging de telefoon. Zijn moeder.
Wat hij met de kerstdagen deed? Ze had zo’n heerlijk recept uit de allerhande voor hem apart gehouden. Een gerecht dat bovendien uitstekend zou passen bij dat nieuwe stoffen tafelkleed en die servetten – welke kleur ook al weer, zalm? – die ze, o zo gezellig, samen hadden uitgezocht.
Moeders gaat maar door. Haar knul pakt het boek weer en op een gegeven moment houdt een vinger halt. In dit geval net voor Angkor Vat, misschien wel de mooiste tempel. Hij denkt, ja wat moet hij anders, hier leefde die god-koning die met een simpele hoofdknik over leven en dood van zijn (vast en zeker) mooie slaven beschikte… Zulke ideeën krijgt hij dan, want ze klept maar door en altijd over die eeuwige spruitjes.
De fotograaf had het goed bekeken. De vorstelijke ruïne kwam extra groot uit, nu hij er wat spelende – natuurlijk, de armoede maakt zelfs zo iets tot een cliché – schaars geklede jongetjes voor kiekte. Een complex van ik schat wel duizend vierkante meters.
Juist op het moment dat hij door wilde bladeren, kwam er een nauwelijks te onderscheiden duisternis. Een kwaaie droom waaruit hij maar niet wilde ontsnappen.
Vierenvijftig boeddha’s staren je woordloos aan.
Overal waar je gaat, is er die tijdloze, alles doordringende blik.
*
‘Jongens moet je bezighouden, anders wordt het kattekwaad of erger.’ Ze mocht meer dan tevreden zijn. Zijn baard was nauwelijks zichtbaar en zijn make-up perfect. Gelukkig niet van die overdreven rode lippen. Ze hadden de juiste kleur en niet die van een krijtezel, zoals die lucky sole survivor of a plane crash, die travo uit New York waarmee hij ooit Amsterdam op zijn kop zette.
*
Ontegenzeggelijk gestoord deze little cocksucker. Veel verzet ook van de queen in drag die hem analyseerde, die van hem hield alsof het zijn eigen lichaam was. Niet als onderdeel van een verantwoorde opvoeding, hoe je eet, zit, groet, je behoort te kleden, niet om eens gezellig te ouwehoeren omdat je zo geïnteresseerd bent in de vraag wat de mensen van het leven denken, nee omdat je anders, jij gedegenereerd nakomertje, zult sterven zonder dat maar ook iemand het flauwe vermoeden zal hebben dat jij ooit hebt geleefd.
Kijk toch hoe zijn handen op de hare lijken. Nijvere handen die het mesje vasthouden dat zij, de drag-queen, een kind nog, van huis heeft meegenomen. Het klinkende bewijs dat hij niet op vader lijkt. Vader deed nooit wat in het huishouden.
‘Ik mag haar toch nog wel even vasthouden, voordat zij het schillen straks weer overneemt?’
*
Buiten blaast een gure wind en de spruitjes worden opgezet. Een prachtig begin voor een kerstverhaal, ware het niet dat spruitjes zulke merkwaardige schepsels zijn. Zie hoe ze zich zelf hebben ingepakt. Hun lichaam lijkt op dat van een mummie, zo’n dood ding dat zich maar met moeite prijsgeeft.
Moeders, laten we er een grote collecte voor houden. Daar is de kersttijd uitstekend geschikt voor. Dan kunnen we met z’n allen dat vreselijke groen afkopen. Al dat groen dat toch maar beesten aantrekt.