Gerbrand Bakker
‘Stil maar beestje. Die rotzakken, ik zal je wreken!’
Vanaf maart 2004 heb ik met enige regelmaat iets over J.J. Voskuil geschreven op mijn weblog. Mooi, dacht ik, daar kan ik wel wat mee, een paar dagen nadat de redactie van Tirade me vroeg iets te schrijven over de schrijver. Uiteindelijk besloot ik die teksten, na enig redigeerwerk, letterlijk te gebruiken. Kan dat? Mag dat? Ja, dat kan en mag, heb ik besloten. Immers: de vermenging van ‘alledaagse dingetjes’ en literatuur is zoals het is. Ik bedoel, je leest een boek en dat boek doet je iets. Of: er overkomt je het een en ander en het boek dat je op dat moment leest, speelt daar een rol in. Werkt troostend, doet je glimlachen, wekt weerstand op. Daarnaast vormen de hier bij elkaar geplaatste teksten een dwarsdoorsnede van hoe ik het werk van Voskuil onderging.
30 maart 2004: Ik begin steeds meer op Maarten Koning te lijken, de o zo bange hoofdpersoon uit Het Bureau van J.J. Voskuil. In één bepaald opzicht, een heel fijn en goed opzicht natuurlijk. Maarten Koning is dol op ‘klusjes’: dingen die je met je handen en met anderen doet en waar onmiddellijke voldoening uit volgt. En daarna in het ideale geval op het bankje voor je huis gaan zitten, naast je vrouw en een stokroos, een hond aan je voeten, moe maar voldaan, vriendelijk alle voorbijgangers groetend. […]
23 augustus 2005: Regen is verschrikkelijk, braamstruiken zijn verschrikkelijk, een glas Oude Rutte op een zure maag is verschrikkelijk, het uwv is verschrikkelijk, […] een oud grasveld met de hand (en een panschop) afsteken is afgrijselijk, en er zijn nog zoveel andere dingen afgrijselijk. Bijvoorbeeld: een Somalisch meisje in Lisse dat ineens haar hoofd in mijn richting draaide en slechts één oog, geen neus en een halve kin bleek te hebben; oude lieve vrouwen die moeilijk lopen; mensen die geen vlieg kwaad doen, al meer dan zes weken vermist zijn en die dan dood blijken te zijn; een spastische jongen in een rolstoel bij een concert van Frans Bauer; Talpa (een gemiddelde ‘Nederlandse’ tv-avond in het algemeen). Eén van de állerergste dingen is een paard dat valt.
Gelukkig is er Terloops, het eerste reisdagboek van J.J. Voskuil (‘L. is woedend omdat ik zoveel praat’), gelukkig zijn er ook momenten dat een Oude Rutte niet zuur op de maag valt, een wasje draaien brengt tevredenheid en frisse lucht in het huis (de vuilcontainers beneden voor het raam zijn nog niet leeggehaald (stakende vuilnismensen, óók verschrikkelijk), er komen allerlei lieve vogeltjes af op het afgegraven grasveld, en vogeltjes kunnen nergens iets aan doen; die vliegen en fluiten en denken nergens aan, gelukkig herinner ik me nog lieve dingen van mijn oude grootmoedertje en grootvadertje, gelukkig schijnt toch af en toe de zon nog en landen er vliegtuigen veilig en een vriendelijke, natte hondenneus op je blote kuit is ook heel erg fijn.
Maar staat het één – één? Weegt het op? Ik weet het niet. En ik ga er niet over nadenken ook. Net zoals ik verdrongen heb dat iemand (een verschrikkelijk iemand) mijn mooie, zwarte fiets gestolen heeft. Ik ga Buiten schot lezen, het tweede reisdagboek van Voskuil.
12 februari 2006: Het op één na ergste voor een lezer is de dood van een schrijver. Nooit meer een Iris Murdoch. Nooit meer een Anthony Burgess. Daarnaast is er de vraag hoe lang anderen het nog uithouden. John Updike? Han Voskuil? (Met de laatste zat ik een keer in de trein, een jaar of twee geleden. Hij had een afgrijselijk kuchje, zo’n kuchje dat je als lezer helemaal niet horen wilt.) Maar veel erger is het als schrijvers gewoon nog leven, maar om welke reden dan ook besloten hebben ermee op te houden. J.D. Salinger is daar wel het belangrijkste voorbeeld van. Die is trouwens van 1919, dus dat schiet nu wel hard op. Drie novellen en één verhalenbundel, en toch de beroemdste schrijver ter wereld. […]
2 augustus 2006: Ik zou niet weten wat J.J. Voskuil hierna nog kan publiceren. Of zou hij ook een poezendagboek bijgehouden hebben? Een Herengrachtkroniek? Eerder schreef ik een dingetje over hem, waarin hij akelig kuchte en proestte, en zeer chagrijnig was, in de trein. Ik maakte me grote zorgen, om hem, maar vooral ook om de literatuur. Daarna las ik de drie reisdagboeken (Terloops, Buiten schot en Gaandeweg), de laatste sloeg ik vannacht dicht.
En daarmee ben ik voorlopig wel even klaar met de Voskuiltjes. Huilen, ontzetting en machteloze woede bij het zien van dode poezen, honden en vogeltjes op de weg (L: ‘Stil maar beestje. Die rotzakken, ik zal je wreken!’); uren te laat ergens aankomen omdat alle slakken van het pad gehaald moe-
ten worden; andere wandelaars zijn hufters, hebben allemaal rotkoppen, zijn dom en schreeuwerig en dienen door middel van ingelaste rustpauzes kwijtgeraakt te worden. Ze willen alleen zijn, en het mag absoluut niet ‘warm’ zijn, anders is L. uit haar humeur (‘Zie je nou! Hier was ik dus al zo bang voor! Ik wil dit niet!’). Ongehoord onverdraagzaam, die Voskuil. Een eigenschap die ik tot aan dit laatste reisdagboek wel aardig vond, vooral omdat hij zelf goed beseft dat hij óók maar een mens is, en zich regelmatig schuldig voelt over dit & dat. Maar het vergoelijken houdt een keer op. Ik begon me nu écht mateloos te ergeren aan de vleesconsumptie van het vaak chagrijnig wandelende echtpaar: ze schuiven niertjes, lever, kalf, lam, kippen naar binnen alsof dat vlees niet ooit levende wezens geweest zijn; laten zich vervoeren in taxi’s en vliegmachines, terwijl dát de voertuigen zijn die de poesjes, hondjes, vogels en slakken ‘vermoorden’; beseffen niet dat zij óók wandelaars zijn, van wie andere wandelaars kunnen denken: ‘Kunnen die ouwe schuifelaars niet oprotten van dit pad?’ Misschien bedacht Voskuil dat in 1992, het jaar waarmee het boek en waarin de laatste wandeltocht eindigt.
Dus: even klaar. Dat mag ook wel, want ik heb welgeteld 43 centimeter Voskuil in de boekenkast staan, waarvan 24,7 centimeter absolute wereldliteratuur is.
14 mei 2007: […] Verder lees ik de nieuwe Voskuil. Na al die Librisboeken was ik wel even toe aan iets verfrissends. Hij is weer zo onweerstaanbaar goed, dat vier uur in de trein slechts een half uur lijkt te duren en je nóg halsoverkop eruit moet omdat het te bereiken station ongemerkt bereikt is. Wat kan die man schrijven, wat een observaties, wat een humor, wat een verscholen cynisme en openlijke mensenhaat.
5 mei 2008: ‘Korzelig schreef hij,’ zei ik door de telefoon tegen Sebastiaan Kort. En nog een heleboel andere dingen zei ik ook. Het beste wat ik zei – al zeg ik het zelf – schreef hij niet op. Dat was namelijk dit: ‘Ik ga eens beginnen jonge schrijvers te volgen, want ik ben ook al eens Iris Murdoch zomaar kwijtgeraakt, en nu Voskuil weer. Dat is niet fijn, als je elk jaar (zeker bij Murdoch kon je daarop vertrouwen) reikhalzend naar een nieuw boek uitkijkt […].’
Het is en blijft akelig, dode schrijvers. Nooit meer een boek.
Voskuil liep ik een jaar of vier geleden tegen het lijf in de trein naar Nijmegen. Hij ging een stukje fietsen met Tjitske van den Akker, die ik dan
weer kende van de ijsbaan (in levenden lijve), maar óók nog uit het Meertens Instituut, hoewel ik daar het meest te maken had met Flip de Fluiter en Jaap Balk. Onze drie fietsen stonden op het balkon en we zaten er ook alle drie, dus het was best een volle boel. Voskuil hoestte heel akelig, aldoor. Ik sprak voornamelijk met haar en probeerde steeds contact te maken met hem, wat natuurlijk niet lukte, want ik was in zijn ogen een opdringerig personage, vooral toen ik Tjitske heel pedant vertelde dat ik ‘eigenlijk een collega ben van meneer Voskuil, want ik heb een jeugdboek geschreven!’ Ik dacht steeds: hij gaat vast binnenkort dood, dit is niet zomaar een hoestje. Pas toen we in Nijmegen onze fietsen uit de trein haalden, zei hij onthutsend vriendelijk: ‘Nou, een heel fijne fietsdag toegewenst, hè!’ Dat snapte ik ook wel weer: we waren uit die tot elkaar veroordelende, benauwde ruimte weg, die hem natuurlijk zenuwachtig en defensief maakte.
Ontroerend vond ik zijn deelname aan Varkens in Nood, heel begrijpelijk vond ik het ook, na 5000 pagina’s over Maarten Koning gelezen te hebben. Maar we snappen natuurlijk allemaal dat het Nicolien geweest is die hem daartoe heeft aangezet. ‘Daar doe je toch zeker aan mee!? Daar denk je toch helemaal niet over na verder?! Wij zijn toch zeker línks!?’
De 43 centimeter is met Onder andere erbij (zie 14 mei 2007) 46 geworden. Afsluitend zou het mooi zijn nu te schrijven dat dat nooit 48 of 49 zal worden, maar na de decimeter Reve die ik na zijn dood toch nog in de boekenkast plaatste, laat ik het na. Dus ik sluit zo af: het grootste compliment dat ik Voskuil kan maken, geloof ik, is dat ik hem dolgraag las en tegelijkertijd doodmoe werd van het idee zélf zoiets allemaal te moeten opschrijven. Dat is een bijna bovenmenselijke prestatie.