[p. 482]
[Tirade november & december 1993]
Gerrit Kouwenaar
Zomergedicht
Van minder een stoel getimmerd, men gaat zitten
onder een verbazingwekkend roerloze zon
terwijl de dorpskinderen de vrede bezingen
op hun blinkende brommers, terwijl de hemel
ondiep is als water onder een roeiboot, terwijl
men woorden laat drijven en zinken
hoort men zich roepen, bloed valt uit de bomen
men herkent zich, staat op om te stelpen
hoe hol de taal nu zijn leegte bevredigt, als os
zich laat slachten, als vlees zich laat strelen
hoe de vogel ontvleugelt, het huis niet meer woont
het brood niet meer eet, de stoel niet meer zetelt
later in donker als men dit uitleest is het heden
geweest, zelfs de verte beweegt niet, alleen
op de bodem martelt nog eten, de maan
als vanouds maakt minder bitter en witter –