Gesignaleerd
In het vorige, aan Hermans gewijde nummer van Tirade beschrijft Herman Verhaar geheel naar waarheid een bezoek dat hij en ik tien jaar geleden, gebruik makend van een in Mandarijnen op zwavelzuur vervatte uitnodiging, bij Hermans hebben afgelegd. Maar een zo naïeve mening over de Mandarijnen als hij mij in zijn artikel toeschrijft had ik zelfs toen, geloof ik, niet, en zeker nu niet meer.
Het cultuurverschijnsel waar het in de Mandarijnen om gaat is van alle tijden. Het is dat van het stelselmatig in de hoogte worden gestoken en algemeen voor groot worden gehouden van schrijvers en denkers die één generatie later al finaal vergeten zijn en de enkeling die curiositeitshalve hun bejubelde geschriften nog eens doorkijkt alleen maar ridicuul voorkomen. Men begrijpt dan niet meer hoe de vorige generatie zich er ooit druk over heeft kunnen maken, maar is – en dat is het eigenlijk opmerkelijke aan het verschijnsel – tegelijk ten volle bereid ten opzichte van de eigen tijdgenoten toch weer in precies dezelfde onkritische jubel te vervallen.
Vanzelfsprekend is die algemene toewijding aan het minderwaardige een bedreiging voor elke schrijver die wèl iets in zijn mars heeft, die zijn schrijverschap werkelijk ernstig neemt, en weet dat zijn beste geschriften ook lezers in een latere tijd, wanneer weer heel andere modetjes, kliekjes en kwestie-tjes actueel zullen zijn, toch nog iets te zeggen zullen hebben. Op die bedreiging reageert ieder weer anders, al naar zijn temperament. Vestdijk beschermde zijn schrijverschap door zich van het literaire leven afzijdig te houden; Thomas Mann door de onbenullen naar de mond te praten in de hoop in ruil gunstige recensies terug te krijgen. Maar gelukkig zijn er ook altijd schrijvers geweest die de voor de continuïteit van onze cultuur zo broodnodige schoonmaak-acties ondernamen en van algemeen toegejuichte windbuilen als Bilderdijk, Querido, Coster, aantoonden dat hun buidels inderdaad slechts wind bevatten.
Maar hoe dat te doen? Hoe moet een werkelijk schrijver aantonen dat eens windbuils geschriften slechts vergetelheid verdienen zonder dat de polemiek waarin hij dat aantoont zelf door zijn onderwerp mee de vergetelheid in wordt gesleurd? ‘Serieus argumenteren’ is wel het onverstandigste dat hij in zo’n situatie
kan doen: wie zou nu Multatuli’s 100 pagina’s lange afstraffing van Bilderdijks Floris V nog inkijken als daar niet zo onweerstaanbaar geestig met ‘s mans woordkeus, prosodie en plot werd gesold? En ook toen was er de Van Vloten die Multatuli verweet dat hij niet ernstig genoeg op Bilderdijks produkt, als dat van een waardig medeliterator was ingegaan.
Mijn mening over de Mandarijnen is dat Hermans voor zijn variant van dit eeuwenoude probleem – het demonstreren van de onmetelijke discrepantie tussen pretentie en prestatie van een hele schrijversgeneratie – met zijn geïllustreerde ‘literatuurgeschiedenis’ een bijzonder originele oplossing heeft gevonden. Het is toch niet zo moeilijk om in te zien dat naarmate die discrepantie minder groot is er ook serieuzer geargumenteerd wordt (vergelijk bijv. ‘Proeve van rustig lesgeven’ over Du Perron met ‘Avondrood der epigonen’ over Donker en Van Vriesland), en dat echte schrijvers als Van het Reve en Vestdijk in het geheel niet worden aangepakt? Akkoord, daar waar dan geargumenteerd wordt heeft Hermans een eigen wijze van arrangeren van de feiten die hij in zijn betoog wenst te gebruiken, maar iets anders dan interpretatie verschillen kan daar niet aan worden ontleend: ook de door Verhaar genoemde voorbeelden betreffen niet feiten maar alleen de interpretatie ervan. En daar vind ik dat Hermans het vaak bij het rechte eind heeft. Als ik Het land van herkomst nog eens herlees in de hoop nu meer in die roman te zien dan toen ik er misschien nog te jong voor was, en mij afvraag waar het gevoel van malaise toch vandaan komt dat ik opnieuw niet heb kunnen onderdrukken, dan vind ik het antwoord in de Mandarijnen veeleer dan in de geschriften der Du Perron-bewonderaars door dik en dun. Ik begrijp natuurlijk dat voor de rechtstreeks betrokkenen het als Mandarijn geportretteerd worden geen vrolijke belevenis kan zijn geweest; maar zij kunnen toch onmogelijk gedacht hebben dat hier van hen een levensgetrouw portret werd geschetst?
Ik denk niet dat Herman Verhaar en ik het over deze, in tegenstelling tot zoveel andere kwesties, ooit eens zullen worden.
Floris Cohen