Gesignaleerd
‘Ik ben een dikke, domme hommel. Elke week probeer ik de kijkers iets over de politiek uit te leggen, maar ik begrijp er zelf al niks van. Ik begin met zo’n lekker intro’tje, Weet je wel, en na een paar minuten kom ik in beeld en dan vertel ik waar het over zal gaan, en middenin zeg ik dan plotseling “goedenavond”, zodat iedereen weet dat het nu echt gaat beginnen. Als het heel moeilijk wordt, haal ik Brugsma erbij om het forum voor te zitten, want die kent z’n talen zo goed. Maar anders doe ik de interviews met de buitenlandse deskundigen gewoon zelf. Ik zie kans om de simpelste dingen zo uit te leggen dat niemand er meer iets van begrijpt. Ik ook niet, maar ik begreep het toch al niet. Waar ik vandaan kom, en hoe ik dit baantje heb gekregen, weet ik eigenlijk zelf ook niet. Ik doe mijn best, elke zondagavond weer, maar eigenlijk weet ik ook wel dat het nooit iets kan worden. Was ik maar een echte intellectueel, zoals Brugsma! Ik doe Panoramiek. Ik heet Pieter de Vink. Ik ben een dikke, domme hommel.’
‘Ik handel in tweedehands automobielen. Mij zien ze maar eens in de vier jaar op de televisie, als er presidentsverkiezingen zijn. De rest van de tijd wijd ik me aan lucratiever bezigheden. Maar in een verkiezingsjaar ben ik present. Tenzij ze nog eens zo’n Watergate organiseren. Dan hol ik er gauw weer heen, want dat heb ik destijds ook zo goed gedaan. Wie goed zat, had gelijk, wie fout zat, had ongelijk, en wie wie was liet ik me uitleggen door Frank Mankiewicz die net met die Eagleton-geschiedenis had bewezen dat hij zo’n goede neus had voor de juiste man op de juiste plaats. Nee, dat had ik meteen door. Ik ben de echte Amerika-expert van de Nederlandse Tv: als het er werkelijk om spant daar, kunnen ze niet om
me heen. Ik ben Klaas-Jan Hindriks. Ik handel in tweedehands automobielen.’
‘Ik kan mijn hoofd niet recht houden. Ik heb een week voor de spiegel geoefend voor ik het woord “vicepresidentskandidate” zonder haperen uit kon spreken. Achter mij zie je het Witte Huis. Daar gaat de vicepresidentskandidaat wonen als die gekozen is en zijn baas dood gaat. Maar nu woont daar de president. Soms zegt die wat. Dan vertel ik dat in eigen woorden na. En probeer zo lang mogelijk zelf in beeld te blijven. Daar moet je niet te licht over denken. Soms zeggen anderen wat terug. Dan draai ik mijn kop de andere kant op en vertel dat ook na. Per keer heb ik 30 seconden. Ik vind het een leuke baan. Ik heet Haye Thomas. Ik kan mijn kop niet recht houden.’
‘Ik schrijf me elke week een ongeluk voor Intermediair. Ik doe gewoon net alsof Amerika Europa is, of dat althans zo snel mogelijk zou moeten worden, en stel dan alles aan de kaak waarin Amerika toch anders is dan Europa. Ik maak gehakt van iedereen die vindt dat Amerika zich met de buitenwereld bezig moet houden, zelfs vóórdat het zelf een model van sociale rechtvaardigheid, complete gelijkheid en interne harmonie is geworden, zoals in Europa al eeuwen lang het geval is. Ik heet Frans Verhagen. Ik schrijf me elke week een ongeluk voor Intermediair.’
‘Ik ben een stuk sjagrijn. Ik ben nu ruim vijf jaar correspondent in Washington, en al die tijd heb ik over Amerika nog geen welwillend woord geschreven. Er zijn lezers van mijn krant die er een sport van hebben gemaakt om te kijken of ik niet, per ongeluk natuurlijk, maar je weet nooit, eens een keer iets zal schrijven over die paar aardige kanten die dit land, als elk ander, toch ook wel zal hebben, maar nee hoor, ik zorg dat ik het zuur houd. Ik hoef ook helemaal niet welwillend te doen, want je wordt toch het land niet uitgedonderd. Integendeel, ik moet krities zijn. Alles wat in de vs niet deugt, stel ik genadeloos aan de kaak. Dat dit land een president heeft die als één van de groten de geschiedenis in zal gaan: uit mijn machteloze gekanker zal geen lezer van de nrc dat ooit opmaken.
Na mijn rancuneuze gezeik uit Bonn was ik in Brussel goed opgeborgen, zo leek het even, maar te vroeg gejuicht: als senior-correspondent mocht ik zelf mijn laatste standplaats uitkiezen. Dus schrijf ik nu zure stukjes uit Washington, vol met dit-of-dat-zou-het-geval-zijn’s, om niet zelf verantwoordelijk te worden gehouden voor één of andere feitelijke vergissing. Ik heet Sytze van der Zee. Ik ben een stuk sjagrijn.’
‘Ik rust uit op het Brookings. Eens per week geef ik in een column in mijn oude krant de laatste roddels door van de uitgerangeerde liberals in wier gezelschap ik mij ook een intellectueel mag voelen. Ik heb het recept gauw begrepen. Die liberals zitten nu net onder al die schuldgevoelens die ze de dingen doen zeggen die arrogante Europese intellectuelen, overtuigd van hun culturele superioriteit, het liefst over de vs horen. Vroeger was ik hoofdredacteur. Toen was ik te fijn om voor de Amerikanen partij te kiezen, maar toch iets te sjiek om zonder vijgeblad voor de Noordviet-namezen te zijn. Dus hielp ik mee de “derde macht” uit te vinden. Weliswaar bestond die niet, buiten de ruimten waar de persconferenties werden gehouden, maar zo had ik toch een manier om een “constructieve oplossing” te kunnen voorstaan. Eerlijk is eerlijk, vijftien jaar later mocht Karel van Wolferen in mijn eigen krant (althans die van mijn opvolger) vertellen hoe het echt was gegaan in die tijd. Toen was het voor al die intussen vermoorde of verjaagde Vietnamezen te laat. Jammer, maar niets aan te doen. Hier op Brookings zitten we daar niet mee. Wij leren de lessen van Vietnam, die er op neer komen dat de Amerikanen zich nu in Midden-Amerika op dezelfde manier moeten laten besodemieteren. En wie daar anders over denkt, die is gewoon een Koude-Oorlogsdenker. Wij hier op Brookings weten dat de wereld vanzelf in orde komt, zolang de Verenigde Staten zich er maar niet mee bemoeien. Ik heet André Spoor. Ik heb mijn rust wel verdiend. Ik heb studieverlof. Ik rust uit op Brookings.’
‘Wij zijn zes journalisten. Met ons zessen vormen we het beeld dat de gemiddelde Nederlandse intellectueel van Amerika heeft. Dat beeld bevestigt alle vooroordelen die hij toch al had. Dat we in West-Europa niet
in een positie verkeren om Amerika op ons gemak te kunnen verachten, zien we al helemaal niet in. Jammer voor de toekomst van de vrijheid waar we bij plechtige gelegenheden zo graag over lullen. We doen ons best, dat is nog het ergste. Wie ècht iets van Amerika wil begrijpen, zal het zonder ons moeten doen. Die koopt maar een boek. Zelf doen wij dat nooit; wij hebben aan onze vooroordelen genoeg. Wij zijn zes journalisten. Daar is alles mee gezegd.’
H.F. Cohen (met excuses aan Friedrich Durrenmatt, die dit misbruik van zijn Physiker wel niet zou kunnen waarderen).