[p. 283]
Griekse gedichten
De blonde Eurypyle gaapt verrukt
naar de hoog geplaatste Artemon!
…..
Lompen en todden gesnoerd om z’n lijf
– wás wat ie droeg in vroeger tijd
Aan z’n oren hingen ‘n paar dobbelstenen van hout
De lap om z’n dijen ‘n stuk huid van een rund:
het kalende dek – vuil en wel, van een afgedankt schild
Steeds samen met broodjuffers
omgaand met smeerlappen, vond ie z’n weg
‘t arglistig bestaan van de spitsboef Artemon
Vaak met zijn nek – óf in het blok – óf op het rad
Met leren zweep
werd hem de rug dikwijls gestreept
– baard en hoofdhaar werd uitgeplukt
Maar nu bestijgt hij palankijnen – Kyke’s welp
Oorbellen van goud
Parasol van ivoor. Nog beter getuigd
dan de hem toelachende vrouwtjes…
[anakreon]
Naar de sterren kijk je ster van mij – Mocht ik
de hemel zijn dat ik met vele ogen naar jou kon kijken
[plato]
grafschrift van diogenes de cynicus
(met afbeelding van hond)
zeg mij eens hond wiens grafsteen het is die je staande bewaakt
van de Hond maar zeg me wie was dan die man die je aanduidt met Hond
diogenés waarvandaan van sinópe wiens woning een vat was
jazeker maar nu hij gestorven is heeft hij de sterren tot huis
(onbekend)
(herplaatsing wegens drukfout)
vertaald door Jan Hanlo