Groot-Lusitania
door H.G. Surie
Op zes november 1962 kondigde prins Faisal van Saoedi-Arabië voor radio Mekka aan dat in zijn land de slavernij werd afgeschaft. Voor de slaven van Ibn Saoed een blijde tijding. Of ze voorlopig wijzer zullen worden van deze maatregel mogen we betwijfelen. Maatschappelijke veranderingen gaan tegenwoordig sneller dan voorheen, maar er zijn instituties die een taai leven hebben.
Zo werd al in 1836 door de toenmalige Portugese regering in haar Afrikaanse gebieden de slavenhandel verboden. Angola’s economie, voor zover men van economie kon spreken, dreef op de slavenhandel, die in de loop der eeuwen het meest lucratieve bedrijf was geworden, door de groeiende behoefte aan werkkrachten in de beide Amerika’s. In de laatste zeventig jaar van de zestiende eeuw zonden de Portugezen 500.000 tot 800.000 negers naar de plantages in Brazilië. In 1700 vroeg Brazilië 10.000 slaven per jaar, aan welke behoefte door Angola alleen niet meer kon worden voldaan Vandaag is Angola nog niet hersteld van de aderlatingen die het drie eeuwen heeft moeten verduren, in welke periode het drie tot vier miljoen slaven heeft opgeleverd – zo dun bevolkt als het niettemin was. Particulieren kochten de slaven tot diep in het binnenland op, bevorderden stammenoorlogen en organiseerden zelf strooptochten. Het eiland Sao Thome is eeuwen een centrum geweest van waaruit de slavenhandel werd geleid en ontwikkelde zich later tevens tot een suiker en cacao producerend gebied. Door de geschiedenis van het eiland zou het thans als openluchtmuseum kunnen dienen van het kolonialisme van Portugal door de tijden heen.
Toen dus in 1836 de slavenhandel door de Portugese regering werd verboden rees er in de koloniën enorm verzet. De Portugezen in Angola konden niet geloven dat de gouden
tijden voorbij waren en verzetten zich uit alle macht tegen de nieuwe verordeningen, hoewel het hun al jaren duidelijk had kunnen zijn dat Angola door de ontvolking geruïneerd was. Bovendien gingen de Engelsen langs de Afrikaanse kust patrouilleren om slavenschepen aan te houden, Portugal kreeg het moeilijk met andere Europese staten als het de slavenhandel langer openlijk tolereerde.
In 1858 kwam er een compromisvoorstel van de regering: over twintig jaar zou de slavernij worden afgeschaft. In 1869 werd – tot 1878 – een overgangsmaatregel van kracht: alle slaven werden vrij, maar zij waren verplicht bij hun huidige werkgever te blijven. De eerste arbeidswetgeving voor inboorlingen kwam ten slotte in 1878. Slavernij werd afgeschaft (voor de derde maal!, evenals gedwongen arbeid. De rechten en belangen van de Afrikaan moesten door het Gouvernement worden beschermd. Deze regeling betekende een mijlpaal in de wetgeving, doch hield volstrekt geen rekening met de economische werkelijkheid. Zolang de koloniale maatschappij niet structureel werd gewijzigd, was de nieuwe regeling niet door te voeren en dus van nul en gener waarde, vooral waar een controlerend orgaan ontbrak, en iedere blanke in Angola zich terstond voornam de arbeidswetten te negéren. Bovendien bevatten de wetten twee clausules, overgenomen uit de Portugese wetgeving, die alles op losse schroeven zetten, nl. die betreffende de landloperij. Wat gebeurde er? Iedere neger die niet werkte in de zin die het bestuur daaraan wenste te geven, werd beschouwd als landloper, voor wie de verplichting tot arbeid gold en hij werd gedwongen zich te contracteren. Keuze van werkgever bestond niet, protesten tegen lonen en levensomstandigheden waren gevaarlijk. De werkgever bekreunde zich minder dan ooit te voren om zijn zwarte arbeiders. Stierven ze of werden ze ziek dan vroeg hij het Gouvernement eenvoudig om nieuwe arbeiders – en hij kreeg ze.
In 1899 verscheen er een nieuwe arbeidsregeling, opgesteld door een commissie waarvan voorzitter was Antonio Enes, die we later nog even zullen ontmoeten. Men ging ervan uit dat arbeid nuttig is. Arbeid adelt. Deze commissie schreef: ‘The state, not only as a sovereign of semi-barbaric populations, but also as a depository of social authority, should
have no scruples in obliging and, if necessary, forcing these rude Negroes in Africa (…) to work, that is, to better themselves by work, to acquire through work the happiest means of existence, to civilize themselves through work (…)’1) Artikel één van de nieuwe regeling vermeldde: ‘All natives of Portuguese overseas provinces are subject to the obligations, moral and legal, of attempting to obtain through work the means that they lack to subsist and to better their social condition. They have full liberty to choose the method of fulfilling this obligation, but if they do not fulfill it, public authority may force a fulfilment’.
De wetgeving van 1911 op de negerarbeid hield vast aan de principes van de vorige regelingen. De verplichting van de werkgever tot voldoende medische zorg, loon en onderwijs, alsmede de straffen voor werkgevers die zich aan lijfstraffen schuldig maakten, dit alles was duidelijk in de wet opgeno- men. Waarborgen voor de naleving van de verordeningen ontbraken echter. James Duffy schrijft: ‘There is little evidence that the African was “civilized through work”, while there is abundant evidence that he was degraded and exploited’.
Wie mocht denken dat de handel in mensen in ieder geval tot stilstand was gekomen oordeelt te gunstig over het Portugese bewind. De slavenhandel duurde tot in de twintigste eeuw. Contractarbeiders werden als slaven met kettingen aan elkaar geklonken, naar de kust gebracht en naar Sao Thome verscheept t.b.v. de cacaoplantages. De zg. ‘contracten’ golden voor vijf jaar, maar niemand keerde ooit terug. De werkdagen waren lang, het klimaat was vochtig en ongezond, het eten was slecht, het sterftecijfer hoog. Per jaar werden 2000 tot 4000 mannen en vrouwen op deze manier naar de plantages van Sao Thome overgebracht. In 1906 schreef een bekend journalist, Henry W. Nevinson, na een onderzoek op Sao
Thome, het boek ‘A modem slavery’. De feiten waarop deze studie berust zijn nooit ontkend, en schokten de volken die er iets verlichter ideeën op na hielden. Nevinson beschrijft een jonge Afrikaanse moeder die een slingerende scheepsladder opklimt uit de lichter die de contratados aan boord bracht: ‘At last she reached the top, soaked with water, her blanket gone, her gaudy clothing torn off or hanging in strips, while the baby on her back, still crumpled and pink from the womb, squeaked feebly like a blind kitten. Swinging it around to her breast, she walked modestly and without complaint to her place in the row that waited the doctor’s inspection. In all my life I have never heard anything so hellish as the outburst of laughter with which the ladies and gentlemen of the first class watched the slave-woman’s struggle up to the deck. It was one of those things which made one doubt whether mankind has been worth the travail of our evolution.’ Tot op heden geldt Nevinson voor officieel Portugal als een vertegenwoordiger van ‘sickly English humanitarianism’.
In 1925 trok Edward Alsworth Ross, een socioloog van de Universiteit van Wisconsin, naar Angola en schreef het resultaat van zijn onderzoek neer in een ‘Report on Employment of Native Labour in Portuguese Africa’. Hij stelde o.a. vast: werkkaarten die 36 dagen per maand vermeldden, ontvolkte dorpen en wrede lijfstraffen. Ross overhandigde zijn rapport aan de Volkenbond, die het afwees met de bewering dat het Portugese inboorlingenbeleid ‘excellent’ was en dat de heer Ross moest zijn bedrogen door bevooroordeelde Protestantse zendelingen.
Na een ultimatum aan Portugal van Engeland in 1890, waarvoor Portugal had moeten bukken, heerste er in het land verbittering. Er brak een tijd aan van reorganisatie en in de koloniën kwam een generatie aan het bewind die men wel de ‘generatie van 1895’ noemt. De invloed van deze mannen op het bestuur en op de denkbeelden in het binnenland mag niet worden onderschat, vooral niet omdat Salazar later op hun koloniale filosofie heeft teruggegrepen toen hijzelf de verhouding van de koloniën tot Portugal moest bepalen.
De nieuwe bestuurders waren militairen, behalve de eerder genoemde António Enes. In de eerste plaats nationalist zochten zij Portugal’s grootheid te herwinnen. Pragmatisch, zonder zich veel met ethiek bezig te houden, wensten zij een bestuur over de koloniën dat aangepast was aan de behoeften van het moederland. Enes streefde naar een program voor ieder gebied afzonderlijk, zelfs als dat vrijhandel zou moeten inhouden, buitenlandse investeringen en een systematisch gebruik van de arbeidskracht van de bevolking, terwijl het bestuursapparaat geheel moest worden herzien. Hij was journalist en afgevaardigde geweest en was in vele opzichten een briljante figuur. Over de gedwongen arbeid zei hij: ‘If we do not learn how (…) to make the Negro work and cannot take advantage of his work, within a short while we will be obliged to abandon Africa to someone less sentimental and more utilitarian than we (…)’.
De nieuwe generatie was er zich scherp van bewust dat militaire verovering gevolgd diende te worden door een burgerlijk bestuur. Eduardo da Costa, gouverneur van Mozambique in 1896 en gouverneur-generaal van Angola in 1906, ontwierp de richtlijnen voor de administratie der Afrikaanse gebieden, zoals ze ook nu nog in grote trekken bestaan. Hij wenste décentralisatie, zodat het bestuur een ferme greep kon hebben op alle zaken betreffende de negerbevolking. Burgerlijke gelijkheid voor de Afrikaan wees hij af. Er dienden twee verschillende wetgevingen te bestaan, één voor Europeanen en één voor Afrikanen. De administrador werd in zijn district een soort blank opperhoofd, bijgestaan door zijn chefs de paste, die praktisch alle gezag in zich verenigden en dus meer macht bezaten dan zij meestal aankonden. Zo werd er een min of meer modern maar straf systeem ingevoerd, zonder enige wezenlijke consideratie met de autochtone bevolking. Het verleden werd in wat doelmatiger vormen voortgezet, de traditie bleef bepalend: alles voor Portugal, niets voor de Afrikaan.
Het lijkt of de Portugezen nooit naar zichzelf luisteren als zij op gezwollen toon over hun beschaving en Christelijke deugden spreken, of zij helemaal niet weten wat dergelijke begrippen inhouden. Na 1415, toen Ceuta in Noord-Afrika werd veroverd, en 1488 toen Kaap de Goede Hoop werd be-
reikt, schijnt er een eind te zijn gekomen aan de ontwikkeling van hun maatschappelijke en politieke ideeën. Het besef van zekére menselijke rechten, dat in tal van Europese landen is ontstaan, heeft Portugal’s nationaal isolement nauwelijks kunnen doorbreken. Tot 1926, toen Dr. Salazar die taak op zich nam, waren de Portugese politici onmachtig een stabiele staat op te bouwen. Het verleden lag zo dichtbij dat Salazar de democratie, waar hij niets van kon weten, rustig dood kon verklaren en een ietwat verbeterd gildesysteem kon invoeren onder de naam ‘nieuwe staat’. De Portugees – de uitzondering daargelaten – heeft nooit getracht de Afrikaan te begrijpen. Hij was tevreden met het beeld dat hij van de neger had en dat hem was overgeleverd uit de zestiende en zeventiende eeuw. Het onvermogen iets te beseffen van de formidabele politieke en vooral sociale omwenteling die de negentiende eeuw kenmerkte, verhindert de gemiddelde Portugees in te zien dat hij de aansluiting bij het heden heeft gemist en dat hij daardoor gedoemd is in hoogmoedige afzijdigheid een strijd te verliezen waarvan de portée hem zelfs ontgaat. Verbaasd, geschrokken, beledigd waren de blanke inwoners van Angola nadat de zwarte bevolking op 15 maart 1961 in opstand was gekomen. Het was niet louter wreedheid die deze opstand in bloed deed smoren, dorpen liet bombarderen, vrouwen en kinderen liet neerschieten. Frustratie, angst, onbegrip, primitief superioriteitsgevoel waren daaraan mede schuldig, terwijl de mannen van de PIDE, de geheime politie, de kans schoon zagen op hun manier opruiming te houden onder de groep enigszins ontwikkelde Afrikanen.
Volgens de Angolese nationalisten zijn er sinds maart 1961 50.000 burgers en 5.000 guerilla’s gedood en zijn 200.000 negers naar Kongo gevlucht. AFP deelde mee dat op 29 maart 1962 Portugese kringen in Luanda berichtten dat sinds de opstand 515 Europese en 2414 inheemse slachtoffers waren gevallen en dat er 469.000 vluchtelingen (ruim tien procent van de bevolking) zouden zijn, waarvan 66% in de jungle en 34% in Kongo (Keesing, 7-7-’62).
Nu mag Dr. Salazar protesteren tegen de militaire opleidingskampen voor Angola in Kongo en Algerië, hij mag opeens verklaren – ná de opstand – dat de zwarte bewoners van Portugees Afrika gelijke rechten krijgen als ieder ander
(in menslievende en hooggestemde verklaringen zijn de Portugese machthebbers de eeuwen door te getraind gebleken dan dat iemand er zich iets van hoeft aan te trekken); de heer Adriano Moreira – vorig jaar gewipt als minister – mocht in een rapport na een vergadering van de Portugese Overzeese Raad administratieve décentralisatie aankondigen, oprichting van corporatieve raden en de vorming van districtsraden en bovendien spreken van ‘de nationale eenheid en de multiraciale en multicontinentale structuur’, dat alles kan niet verhinderen dat Portugal zich thans politiek en economisch in het slop manoeuvreert.
Zonder de Afrikanen medezeggingschap te geven poogde Moreira, inziende dat zuiver militaire doelstellingen onvoldoende zijn, in Angola het onderwijs aan te pakken en bescheiden sociale hervormingen in te voeren. Na zijn val zijn deze pogingen vermoedelijk gestaakt. De conservatieve kringen in Portugal hebben volgens zeer oud inzicht liever met analfabeten te maken. De positie van de gesubsidieerde Roomse Missie, die behalve Christelijke zachtmoedigheid, Portugees nationaal bewustzijn behoort aan te kweken, is weinig aanlokkelijk, nu er méér geestelijken zijn die zich vervreemd voelen van het regime.
Salazar is gedwongen samen te werken met illustere figuren als Verwoerd en Welensky. Een bulletin van het Actie-Comité Angola (nov. ’62) deelt mee: ‘Eind september zijn Zuid-Afrikaanse technici begonnen met de aanleg van honderden kilometers weg in het Zuid-Westen van Angola, met financiële steun van de Wereldbank. Deze wegen worden aangelegd in een gebied zonder enige economische betekenis, maar van groot strategisch belang in het grensgebied van Rhodesia en het Zuid-West-Afrika, dat door Verwoerd wordt beheerd. Deze wegen worden uitsluitend voor militair gebruik aangelegd’. Ook op ander gebied is de heer Verwoerd zijn collega Salazar behulpzaam: ‘Op 31 juli 1962 arresteerde de Zuid-Afrikaanse politie Adelino da Silva Simoes, een Portugese democraat, die in Johannesburg woonde. Hij werd er van beschuldigd een bibliotheek met “subversieve literatuur” te bezitten. Na in het geheim te zijn berecht, werd hij aan de Portugese politie overgedragen’. Verder schijnt de Zuid-Afrikaanse minister van Transport in Lissabon besprekingen ge-
voerd te hebben over de levering van 100.000 Afrikaanse arbeiders uit Mozambique voor de goudmijnen in Zuid-Afrika, waarbij de Portugese regering voor iedere geleverde arbeider een bepaald bedrag zal ontvangen.
Er wordt in de wereld bewogen gesproken over het leed en het ethisch ontoelaatbare van het kolonialisme, terwijl de regeringen van bijna alle westerse landen het opportuun achten Salazar te steunen, althans hem niet in het openbaar af te vallen. Niettemin is het duidelijk dat het wat Portugal betreft om een failliete boedel gaat. Portugal is een onbelangrijk land op het ogenblik, zelfs voor de Navo, hoe breed Salazar zich ook poogt te maken. Toch vinden wij keer op keer redenen om ons met koloniaal Portugal te compromitteren. Het is op korte termijn misschien de gemakkelijkste manier. Dat het huichelachtig is, onchristelijk zo men wil, kan de Christenen aller landen nauwelijks kwalijk worden genomen. Op lange termijn is deze dubieuze houding ten opzichte van een fascistische staat alleen maar dom. En of die termijn zó lang zal zijn moet blijken.
Voorlopig is het wachten op de val van Salazar. Veel vertrouwen heb ik daarin helaas niet. Salazar staat niet alleen, hij is de exponent van een conservatieve groep die geen enkele binding heeft met wat er in de wereld omgaat en daaraan niet de minste behoefte heeft. Portugal heeft meer dan 40% analfabeten. Door tal van beperkende bepalingen heeft slechts 15% van de bevolking stemrecht. De zuigelingensterfte bedraagt 88 pro mille per jaar. Van oktober 1961 tot 11 maart 1962 zijn 64 politieke vonnissen uitgesproken, waarbij totaal 336 jaar gevangenisstraf werd opgelegd (afgezien van twintig veroordelingen tot levenslang). Van de werkende bevolking vindt 50% zijn bestaan in de landbouw, doch 95% van de boerenbedrijven is kleiner dan. 10 ha en 50% daarvan kleiner dan één ha. De Roomse Kerk, die in Portugal ternauwernood de inquisitietijd ontwassen schijnt, heeft een vaste greep op het volk. Hoe kán men rekenen in zo’n land op revolutionair élan van onderaf? Hoe naïef zijn de vijftig vertegenwoordigers van de democratische oppositie die op 1 september ’62 van president Amerigo Tomaz het aftreden van Salazar’s kabinet eisten en herstel van de demo-
cratische vrijheden (Keesing, 7-12-’62). Vlak tevoren had de PIDE bekend gemaakt dat 23 personen waren gearresteerd wegens ondermijnende en communistische aktiviteiten. Zij zouden in verbinding hebben gestaan met o.a. Pinto de Andrade, de vroeger reeds aangehouden aartsbisschop van Luanda.
Natuurlijk bestaat er een sterke oppositie tegen Salazar’s bewind. Er zijn vele politieke bannelingen, die zowel in Portugal als in de koloniën ageren. Studentenbetogingen wezen op groeiende onrust onder deze bevoorrechte, want tot het wetenschappelijk onderwijs toegelaten, jongeren. En de opstand van 1 januari vorig jaar te Beja in Portugal, waarbij tijdelijk een kazerne werd bezet en de onderminister van defensie sneuvelde, maakte de regering duidelijk hoeveel spanningen er in het land zelf bestaan. De leider van de opstand, kapitein Joao Valera Gomes, was de zoon van een admiraal en de schoonzoon van een kolonel. Een krant te Lissabon schreef dat ‘iedereen weet, dat de vijanden van het volk en de regering hoge posten bezetten op militair, administratief en onderwijsgebied’.
In Parijs is op 15 en 16 december 1962 een conferentie gehouden voor amnestie voor de Portugese politieke gevangenen en ballingen. Zowel de PvdA als de PSP betuigden schriftelijk hun instemming. De andere Nederlandse partijen zijn blijkbaar te bevreesd zich met het verzet tegen een tot dusver wettige, zij het fascistische regering te compromitteren in de ogen van hun God en Staat vrezende volgelingen. Toch was zelfs een lid van de Portugese koninklijke familie aanwezig, prinses Maria Pia de Braganca.
Op 17 juli jl. heeft de Portugese minister van defensie, generaal Gomes de Araujo, verklaard dat één zevende deel van Portugees Guinea in handen is van opstandelingen, die goed bewapend zouden zijn en wegen blokkeren en vernielen. Evenwel: een communiqué, later uitgegeven, deelde mee dat er van een invasie noch van opstandelingen sprake is. Alleen enkele ‘terroristen’ plegen hier en daar ‘vandalisme’. Verder is alles pais en vree. Dat in Guinea (ca. 500.000 inw.) regelmatig onlusten voorkomen en dat er 10.000 militairen nodig zijn om die te onderdrukken in het nauwelijks ontgonnen, moeilijk toegankelijke en nog waarde-
loze gebiedje, dat vermeldt het communiqué niet. Maar misschien zit er wel bauxiet in de bodem; de regering stimuleert in elk geval krachtig de vestiging van nieuwe kolonisten. De politieke aanval is nu ingezet door de Afrikaanse staten, en Portugal is uit de economische commissie van de VN gestoten (NRC, 20 en 25-7-’63). Voorlopig doet Salazar niet anders dan zijn koloniën militair versterken en er wegen en vliegvelden aanleggen – niet om makkelijker melkpoeder en medicamenten te kunnen aanvoeren. Het Handelsblad schreef (18-7-’63): ‘De Portugese houding kenmerkt zich door een zeldzame lef en een dogmatische kortzichtigheid voor de politieke realiteit’.
De geschiedenis van Portugal is een tragedie van zich tegen andere staten afzettende, onderling intrigerende politici en generaals, die zich distancieerden van de ideevorming elders in Europa, onwillig waren veranderingen te aanvaarden en ten eigen nutte aan te wenden, en die zich niet konden losmaken van een visie die aan het eind van de Middeleeuwen bevruchtend had gewerkt, doch welke in de twintigste eeuw onvoldoende is. Portugal, dat afgesloten plekje in Europa, was de navel van de wereld, waar, corruptie en chaos ten spijt, de Christelijke cultuur ongerept werd bewaard en behoed door een uitverkoren volk. Wat wist de Afrikaan daarvan? Hij mocht zich gelukkig prijzen dat de Missie hem de Heiland bracht en dat hij werken mocht voor meest ongeletterde blanken die, ongehinderd door Christelijke naastenliefde, hun eigenbelang primair stelden in een door traditie geheiligd bestel. Toegegeven, de positie van de blanke in Portugees Afrika was vaak niet om over naar huis te schrijven. Maar was het thuis zo best? En kan wie nooit anders dan dictatuur heeft gekend zich beklagen over rechtsonzekerheid, te meer daar de zwarte onderdanen zelfs het begrip ‘recht’ onthouden werd?
Portugal heeft de kracht niet kunnen opbrengen de slavernij in de praktijk af te schaffen, zoals andere Europese landen dat mettertijd deden, welker staatslieden geenszins zoveel nobeler waren, doch omdat er een publieke opinie en openbare discussie bestond, en er oppositie mogelijk was die gehoord kon worden. Een koloniaal gebied exploiteren en plun-
deren kan elke gangster. Een rijk opbouwen en tot ontwikkeling brengen en de bevolking tot vrijwillige medewerking bewegen eist iets meer moeite. Zomin als de mannen van de generatie van 1895 wezenlijk in Afrika en zijn bewoners geinteresseerd waren (en vermoedelijk ook niet in de rest van de wereld behalve Portugal), zomin is Dr. Salazar dat. Alleen Portugal telt, de eer en de glorie van het moederland, van het Groot-Lusitania van weleer.
Andrew Marshall, ex-Reuter correspondent in Portugal zegt het zo: ‘Whenever I return to Portugal I feel that I am not just in another country, I feel somehow that I have gone back to another age. There is the unreality of an old picture postcard about it all. But there is also the feel of tragedy’ (in: Angola, a symposium).
- 1)
- Mijn citaten zijn, tenzij anders vermeld, ontleend aan James Duffy: ?Portugal in Africa?, Penguin African Library, 1962, aan welk boek ik verder veel gegevens dank. Overige literatuur: Len Addicott’s ?Cry Angola!?, Londen, 1962; Basil Davidson’s ?Angola 1961, the factual record?; ?Libert? pour l’Angola?, Parijs 1962, door Mario de Andrade; ?Angola, a symposium: views of a revolt?, Oxford University Press, 1962, en verscheidene uitgaven van het Actie-Comit? Angola, Vinkenstraat 13, Amsterdam.