Guus Middag
Mijn uitstoot
De jager het haasje
2 December 2009 (15:25) | Guus Middag
Dat was weer een mooi bericht in de krant: het bericht dat een hond in het Schotse Perthshire twee jagers had neergeschoten. Man bijt soms hond. Hond schiet soms man:
De hond was met een groep van acht personen aan het jagen op ganzen toen hij op een geladen geweer ging staan dat door een van de jagers even op de grond was gelegd. Van de mannen, allemaal vijftigers, raakten er twee zwaargewond door de kogels. Een van hen raakte gewond aan been en hand, de ander aan zijn been. Geen van de mannen wilde de politie details geven over het ongeluk. Allen waren gekleed in camouflagepakken en ze reden tijdens de jacht in jeeps.
Ik ben vast niet de enige die denkt dat daar bij de jacht misschien wel heel iets anders is voorgevallen – iets waarover de jagers in de camouflagepakken in de jeeps liever niet met de politie willen praten. Maar als het niet verzonnen is, is het een sterk verhaal.
Als de jagers op school hun vakliteratuur wat beter hadden bijgehouden, hadden ze kunnen weten dat zoiets kan gebeuren. Leg nooit je geweer onbeheerd in het gras. In Der Struwwelpeter (Piet de Smeerpoets) vinden we het verhaal van de wilde jager die, met de bril op zijn neus en het geweer op zijn schouder, gaat jagen op een haas. Het is een mooie dag. De zon schijnt, het wordt warm, de jager gaat rusten en valt in slaap. Dat is het moment waarop de haas te voorschijn komt en hem zijn bril en zijn geweer afneemt. ‘Met het geweer en met de bril / sloop ‘t haasje weg, heel zacht en stil.’ (Vertaling Jan Kuijper.)
De jager wordt wakker, maar heeft geen tijd om verder over de diefstal na te denken, want hij wordt meteen achterna gezeten door de haas, met in zijn poten het geladen geweer, en op zijn hazenhoofd het jagersbrilletje.
Daar moet je goed mee kunnen mikken. De haas legt aan, maar de rennende jager kan nog net in de waterput voor zijn huis springen. Het schot mist hem rakelings, maar raakt wel het koffiekopje van de nietsvermoedende, rustig voor haar huis zittende koffiedrinkende vrouw van de jager. Zo zie je maar. Zo kan het aflopen als je je wapen uit het oog verliest: het kan je je leven kosten, of een koffiekopje. Een wijze les.
Maar ook de haas kan van deze geschiedenis leren. Want wie zit daar, zonder dat de haas het weet, verstopt achter de waterput? Dat is zijn hazen-zoontje. Als vader haas het koffiekopje in stukken schiet, krijgt het kleine haasje de hete koffie over zijn neus. ‘Der hockte da im grünen Gras; / dem flosz der Kaffee auf die Nas.’ In zijn vertaling heeft Kuijper van de koffie thee gemaakt. Dat rijmde beter. ‘Au! wat was dat? Dat was thee! / Hij sprong op en schreeuwde: hé!’
Middag
8 December 2009 (16:00) | Guus Middag
Middag I
Waarom hangt er in elke Nederlandse winkel een klok? Dat is om er rond het middaguur op te kunnen kijken.
Het gaat zo: de middenstander ziet de klant binnenkomen, kijkt hem aan, kijkt op de klok, kijkt weer naar de klant, met een zweem van een glimlach om zijn lippen en een begin van een bevestigende knik en zegt dan, al naar gelang het tijdstip: ‘Goedemorgen’ of ‘Goedemiddag’. Het kan ook omgekeerd. Dan neemt de binnentredende klant het initiatief. Er zijn ook ingewikkelder varianten waarbij een van de twee zichzelf verbetert of juist in samenspraak met de ander tot het gedeelde inzicht komt dat het toch nog morgen, of juist net middag is.
Er zit iets krampachtigs bij, en iets dwangmatigs – alsof het een eerste teken van aftakeling is als je nog denkt dat het ochtend is als de middag al is aangebroken. Het lijkt mij een typisch Nederlands verschijnsel, al heb ik geen bewijzen voor die veronderstelling. Als er een Handboek voor de Nederlandse Volkscultuur bestond, zou het erin terug te vinden moeten zijn, bij het hoofdstuk ‘Middenstandsgebruiken’. Ik weet nog niet goed wat de functie ervan is. Misschien is er geen functie – zoiets als een kuchje, voordat je iets gaat zeggen. Misschien is het alleen maar een symbolische handeling – een manier om een wederzijdse drempel van verlegenheid over te gaan.
Het zijn maar een paar seconden, hooguit. Aarzeltijd, aftasttijd, passagetijd. Tijd waarin het ijs kan worden gebroken.
Middag II
Ik ken het verschijnsel al lang, en ik weet dat het nog steeds bestaat, en ik doe er zelf ook wel eens aan, als ik mij wat opgelaten voel. Ik kan me niet herinneren er ooit iets over gelezen te hebben. Maar nu kwam ik het zomaar tegen, beschreven als een socio-cultureel fenomeen, in de roman Zoete mond van Thomas Rosenboom. Het gaat om de in zichzelf gekeerde, sociaal niet erg handige Rebert van Buyten die nog niet zo lang geleden in het dorp Angelen is komen wonen. De passage kan zo opgenomen worden in een inburgeringscursus, als praktijkvoorbeeld in het hoofdstuk ‘Gezellig winkelen: hoe doen we dat hier?’
Na drie weken had hij nog met niemand gepraat, maar in de winkels begon men hem allengs te herkennen, daarna te groeten, en toen richtte de slager de vaste middenstandsgrap voor de eerste keer ook tot hem: ‘Goedemorgen…’ – een snelle blik op de klok – ‘o nee: middag!’
Wie was hij om er niet om te lachen? Met moeite trok hij een glimlach, maar het was of zijn gezicht van droog leer was en het pijn deed om het te vouwen.
Toch deed hij het nu voortaan zelf ook, altijd als hij rond het middaguur een winkel binnen stapte en er geen andere klanten waren: dan groette hij zelf als eerste; dan begon hij met een langgerekt ‘Goede…’; dan zweeg hij om zijn horloge te raadplegen; dan maakte hij zijn groet af met een bevrijdend ‘-morgen!’ ofwel ‘-middag!’, al naar het voor twaalven was of erna, waarna er aan de andere kant van de toonbank een lach opklonk en hij even, uit alle macht, zijn gezicht vertrok.
Middag III
Het onderwerp heeft al langer mijn belangstelling. Dat komt natuurlijk ook door mijn achternaam. Met mijn achternaam erbij zijn er binnen het genre van het stijve grapje heel wat extra mogelijkheden. Soms moet ik rond het middaguur naar een bedrijf of instantie bellen. De telefonisten of telefonistes van bedrijven en instellingen zijn altijd erg gevoelig op het punt van de tijdsaanduiding. Dat hoort bij hun vak. Die gesprekjes gaan zo:
– | [Middag heeft het nummer gedraaid en wacht nu tot er aan de andere kant opgenomen wordt] |
– | Goedemiddag – oh nee: het is nog morgen, zie ik! Goedemorgen! Bedankt voor het wachten. Dit is de dierendokterscentrale. Wat kan ik voor u doen? |
– | Ja, eh, goedemorgen, met Guus Middag. |
– | Ja, goedemiddag, meneer Middag. Oh nee, goedemorgen! |
– | Ja, eh, goedemorgen, dit is Guus Middag. Is de dierenarts er ook? |
– | Nee, meneer Middag. De dokter loopt nog visite vanmorgen. Eh, nee; ik bedoel: vanmiddag. Eh, nee: vanmorgen én vanmiddag, meneer Middag. |
– | Dank u wel. Goedemorgen. |
– | Goedemorgen, meneer Middag. Eh, nee: goedemiddag, meneer Morgen. Eh – omgekeerd! |
Mijn uitstoot
16 December 2009 (00:52) | Guus Middag
Ik heb een kleine platte rekenmachine. Het is een Casio HS-4A, ooit gekregen van de groenteboer, in ruil voor twintig bij elkaar gespaarde en volgeplakte zegelboekjes. Het was volgens de groenteboer een heel mooi machientje, want hij werkte op zonlicht. ‘Geen batterijen! Dus: altijd lekker goedkoop! En dus ook: goed voor het milieu!’
Ik zou graag willen denken dat ik nu voor altijd en eeuwig gratis kan rekenen met mijn rekenmachine met zijn vier zonneraampjes. Een gezellig rekenhuisje is het eigenlijk. Hij ligt de hele dag in de vensterbank, zo dicht mogelijk bij de zon, lekker energie te laden. Maar soms is het donker. Ik wil iets vermenigvuldigen, of ergens een mooie wortel uit trekken, ik pak mijn rekenhuisje – maar dan is er niemand thuis. Alle minirekenrobotjes die in het huisje wonen, zijn in diepe slaap gevallen en worden uit zichzelf niet meer wakker.
Dan knip ik in arren moede maar de elektrische lamp aan en leg het huisje eronder, met de raampjes naar boven, zodat er wat elektrisch kunstzonlicht door naar binnen valt. En dan wacht ik tot de robotjes wakker worden en weer nijver aan het rekenen slaan. Dat doen ze altijd. Ik vind het een mooi systeem: een oude elektrische gloeilamp levert kunstzonne-energie. Maar zo is het vast nooit bedoeld door de uitstootreductiepolitie.
Als ik de dikke witte stoomkolom van de elektriciteitscentrale aan het andere einde van de stad op windstille dagen weer kalm loodrecht uit de schoorstenen omhoog zie stijgen tegen de blauwe lucht, weet ik: daar gaat nu ook de uitstoot voor mijn zonnerekenmachine de lucht in. En dat alleen maar omdat ik geen zin heb om het zelf uit te rekenen, op pen en papier of met het blote hoofd.