Guus Middag
Rectificatie
Het schijnt de schrik van iedere uitgever en tekstbezorger te zijn. Het eerste exemplaar van het nieuwe boek wordt binnengebracht, je slaat het open en meteen zie je de enorme zetfout die je tijdens alle voorgaande correctieronden over het hoofd moet hebben gezien.
Gemma Nefkens van uitgeverij Van Oorschot slaakte een kleine gil toen zij op maandag 15 november 1993 een persvers exemplaar van Chr. J. van Geels Verzamelde gedichten opensloeg. Het boek viel open op pagina 406 en wat zij zag was dit:
Hek
Ik stond er naast en zag haar schrik, maar ik kon als bezorger van het boek haar geruststellen. Dit was een door de dichter bewust aangebrachte typografische afwijking die gehonoreerd moest worden, al weet ik niet zeker wat Van Geel met deze regelschikking voor had. Vermoedelijk wilde hij een figuurgedicht maken: een gedicht over een hek in de vorm van een hek. Gek hek.
Twee weken later zat ik wat te bladeren in de bundel Bermtoerisme (1968) van J. Bernlef. Een curieuze bundel, een echt ‘Barbarberboek’, waarin onder andere is opgenomen de reeks ‘Wild gardening’: 45 uitscheurbare teksten, gedrukt op bladzijden met perforatielijnen. Volgens de bijgeleverde gebruiksaanwijzing dienen de teksten uit het boek gescheurd te worden, zodat de lezer ze in iedere gewenste volgorde kan lezen. Advies van de dichter: ‘Goed schudden voor gebruik.’ Eén ervan kwam mij akelig bekend voor:
Het was een tekst die veel leek op een door mij aan Van Geel toegeschreven, en daarom ook in de Verzamelde gedichten opgenomen bijdrage aan Barbarber:
Ik had het overgenomen uit Barbarber nummer 54 (november 1967). Het was een raar tekstje. De vierde regel zag er vreemd uit, met dat dat dat er niet hoorde en het nu juist afgebroken woord on afgebroken, maar je kon ook denken dat dat nu juist de bedoeling was. Het was, op pagina 29, opgenomen temidden van veertien andere teksten van Van Geel, op pagina 28-30. Uit de inhoudsopgave viel niet op te maken dat deze ene tekst er niet bij hoorde. In Dank aan de koekoek (de in 1980 verschenen bundeling van Van Geels Barbarber-bijdragen) was het ook opgenomen, eveneens in deze vorm. Ook Hans Renders had het, in zijn Barbarber-monografie, aan Van Geel toegeschreven. In werkelijkheid was het een onderdeel van de, door het hele nummer heen verspreid afgedrukte reeks ‘Wild gardening’ van J. Bernlef.
Als de Verzamelde gedichten van Van Geel ook op uitscheurbare pagina’s waren gedrukt, dan had de onderste tekst op pagina 806 eenvoudig verwijderd kunnen worden. Maar misschien valt er ook wel iets voor te zeggen om deze tekst, in zijn verminkte versie uiteraard, vanaf nu maar als een tekst van Van Geel te beschouwen. Het is wel in de geest van het tijdschrift om over het auteurschap niet al te moeilijk te doen. Barbarber had er wel plezier in de grenzen tussen eigen tekst, gevonden tekst, bewerkte tekst en collage te vervagen. In Barbarber 27 (oktober 1962) verscheen, zonder vermelding van de inzender, deze regel:
R.M. Rilke
Negen jaar later, in Barbarber 87 (december 1971), stuurde Van Geel deze bijdrage:
Hart
Heine
In Barbarber 17 (januari 1961) viel, temidden van allerlei andere huishoudelijke tips (waarvan er zeker drie door Van Geel werden ingezonden), te lezen:
Bloemen fris houden
Dit anonieme advies keerde acht jaar later terug in Van Geels gedicht
Uitgegraven stronk
Ook Bernlefs tekst was niet helemaal een eigen tekst. Bijna alle onderdelen uit zijn reeks ‘Wild gardening’ ontleende hij aan anderen, zoals hij achterin Bermtoerisme vermeldde. ‘Eens zag ik iemand (…)’ is een vrije vertaling van dit citaat uit The drug experience:
I once saw a subject in an experiment cling for hours to a small plastic drinking cup, talking endlessly of it being ‘real’, and seeming to find immense assurance in that fact.