[p. 77]
Guus Vleugel
Zes gedichten
Soms
Soms hoor ik vaag, of meen te horen
de doffe bonk waarmee een hoofd
(dat ongetwijfeld mij behoort)
tegen een stoeprand woidt geslagen.
En ook niet zonder welbehagen
de laffe aftocht als de bende
zich heeft gelaafd aan mijn ellende.
De gele vla met bessensap
die op ‘t plaveisel druipen zal
wordt langzaam wit, zo het mocht sneeuwen
maar dat zou stom toevallig zijn
en ook dat juist kwam langsgewandeld
wie mij eens lehjk heeft behandeld
en bij het zien van mijn karkas
zich zou herinneren hoe het was.
O duizenderlei onbescheiden
verlangens van ‘t zelfmedehjden,
o leven leefbaar en langdradig
en veel te weinig gewelddadig.
[p. 78]
Uit mijn jeugd
Om niet alleen te hoeven zijn
de reis naar de Riviera; het ravijn
tussen de plastic stoelen dichtgeworpen
met landschap, en de namen van de dorpen.
Heil het programma van Paris Inter,
het zal ons non stop lichte Manken brengen,
krijst dus om liefde, en bezaait met krengen
de kilometers die ‘t geheugen vreet
(dat zielsgraag zich te pletter reed).
We komen morgenmiddag aan in Cannes
waar op hun speldekussens popelen
wie daar in ‘t zweet huns aanschijns nietsdoen
dat eindelijk de blauwe poorten opengaan.
Ure der gloriel Ure des gevaars?
Ach open gaan, als ‘t avond wordt, de bars.
Geen Amsterdamse Joffer zo subtiel
als ‘t lijden dat zijn vluchtigste penselen
op de fluwelige gezichten zet
en met de glimlach van een heilige signeert
die door de Moren al dan niet gemarteld
hun wreedheid zegent, en niet tegenspartelt.
[p. 79]
Een stem
Bij onze eerste ontmoeting
was ik met Herman Beishuizen
die ik voor jou in de steek liet.
We gingen op weg naar je huis
Want jij ontmoette Frans Deckwitz
(die ik toen nog niet kende)
met wie je een lang gesprek had
en ik werd jaloers, kreeg buikpijn
en zette het op een lopen
waaibij je mij niet achtemakwam.
Plus minus drie weken later
vroeg je mij weer eens te dansen
en informeerde terloops
waarom ik hem toen gesmeerd was.
Ik zei dat ik after all
geen zin had om hij je te slapen
waarop je lachte, en antwoordde
dat het mij werkehjk sierde
geen smoes te hebben verzonnen
(over hoofd- of buikpijn).
[p. 80]
Nutteloos voorstel
Je kan een toon aanslaan in woord en geschrift
waar een ieder van ophoort en wel wel mompelt
tot iemand anders zijn ei weleens kwijt wil
en iedereen ei ei roept.
Wie aan de rekstok de reuzenzwaai heeft volbracht
moest eigenlijk dadehjk naar terrein emigreren
waar aardige dwergen bedaarde zwaaitjes maken
aan rekstokjes van bv. lucifershoutjes vervaardigd.
En niet omdat de ijverzucht van de mensen
in vele gevallen hun hart en hun nieren vergiftigt
en hen soms tot de bitterste overwegingen brengt.
Ja toch omdat de ijverzucht van de mensen
hen soms tot de bitterste overwegingen brengt
en in vele gevallen hun hart en hun nieren vergiftigt.
[p. 81]
Nacht
De middag in een boek gebladerd
totdat de avond was genaderd
Ook deze vredig doorgebracht
en nu is ‘t nacht.
Nu roep een late hoer op straat
tegen haar pooier Vuile schooier
Lelijke platluis Nassibal
en in het oosten daagt het al.
[p. 82]
Bitter
Eerst de verbittering der jeugd:
geboren uit een wreed vermoeden
heeft zij als doekje voor het bloeden
de wrede schittering der jeugd.
Dan de verbittering tout court
als alle glansen zijn geweken
als alle kansen zijn verkeken
(en de vermoedens juist gebleken).