H.F. Cohen
Notities over de vredesbeweging
De naam alleen al. Is er dan geen vrede in ons deel van de wereld, over een langere periode dan ooit tevoren in deze ontzettende eeuw? Zijn tegenstanders van de vredesbeweging dan per definitie meer voor oorlog geporteerd?
Het demagogisch extra dat in het gebruik van het woord ‘vrede’ ligt opgesloten is niet gering. Zo goed als een dikke tien jaar geleden aan de universiteiten een beweging op gang kwam die zich met scherp taktisch inzicht het onweerstaanbaar geachte motto ‘demokratisering’ op het lijf had geschreven, maar die in werkelijkheid op toestanden is uitgelopen die meer met onbeperkte machtsstrijd, complete bestuurlijke verlamming en alzijdige bureaucratisering te maken hebben dan met demokratie, net zo probeert de vredesbeweging door haar naam te verhullen dat wat haar van anderen onderscheidt niet het doel is – vrede -, maar veeleer de vraag of het gepropageerde middel – eenzijdige ontwapening – dat doel inderdaad bevorderen kan. Trad ze eerlijk voor het voetlicht als ‘eenzijdige-ontwapeningsbeweging’, het is de vraag of ze ook maar een fractie van de aantallen zou weten te mobiliseren die ze de afgelopen één à twee jaar op de been heeft weten te krijgen.
Die – letterlijk – meelopende aanhang is inderdaad heel groot. Zo groot, dat ik me na de 21e november van het vorig jaar voor het eerst in mijn na de Tweede Wereldoorlog begonnen leven ernstig zorgen ben gaan maken over de mogelijkheid van oorlog in ons werelddeel, zorgen niet als gevolg van een plotseling aangestoken raken door de apocalyptische angsten waar
al die plotseling tot politieke deskundigheid vervallen pastoors en dominees als wierook mee in het rond zwaaien, maar eenvoudig doordat daar waar het pacifisme tot massabeweging wordt het voeren van oorlog voor een potentieel aanvaller nu eenmaal navenant aantrekkelijker wordt gemaakt, en het oorlogsgevaar dus objectief wordt vergroot. Een land dat zichzelf ontwapent, levert zich uit aan de meest meedogenloze: het is die eenvoudige, al in duizenden varianten herhaalde elementaire politieke waarheid waarvan je niet zonder ontzetting kunt aanzien hoe hij sinds kort weer door honderdduizenden met behulp van de meest kreupele redeneringen in de wind wordt geslagen.
En juist dat is het wat je zo moedeloos kan maken: wat er aan pogingen tot rationele argumentatie van de kant van de vredesbeweging valt te beluisteren is al zo vaak weerlegd; het verschijnsel heeft zich al zo vaak gemanifesteerd, en heeft steeds zo duidelijk dezelfde politieke gevolgen gehad, namelijk het verlagen van de door een potentieel aanvaller te betalen prijs, dat je niet begrijpt hoe het mogelijk is dat al die apekool wéér de kop opsteekt.
Toch blijft het nodig, de drogredenen die van de tijd van Aristophanes af de complete intellectuele inhoud van het pacifisme hebben uitgemaakt te weerleggen, en één van de weinigen die de moed hebben het eigenlijk vanzelfsprekende toch weer opnieuw geduldig uiteen te zetten, uit behoefte aan morele en intellectuele hygiëne, is Renate Rubinstein. ‘Moed’ is daar inderdaad voor nodig, want het intimiderend effect dat uitgaat van beweringen die normaal alleen in de lunatic fringe circuleren maar die plotseling honderdduizenden achter zich gemarcheerd weten te krijgen is formidabel. Als de leus van de eenzijdige ontwapening een hoe je het ook bekijkt verre van dom man als Hugo Brandt Corstius zover kan krijgen dat hij zijn intellect laat capituleren voor het getal aanhangers van de leus in kwestie (‘veel mensen’ vindt hij ‘een sterker argument dan veel woorden’), dan is er inderdaad iets bijzonders aan de hand, en dan is er enige moed voor nodig om toch maar met behulp van die verdoemelijke woor-
den het klassiek-demagogische beroep op de grote massa in de wind te slaan en de voosheid ervan aan te tonen. Anderen mag een dergelijke complete kip-zonder-kop houding de adem zozeer benemen dat ze liever zwijgen dan op dit niveau het debat aan te gaan (getuige bijv. het ‘ik word er zo moe van’ dat oud-minister Vredeling in zijn zoveelste discussie met ikv-vertegenwoordigers eens ontglipte), niet aldus Renate Rubinstein. De artikelen die zij in de afgelopen jaren in Vrij Nederland aan het verschijnsel wijdde, zijn nu gebundeld verschenen onder de titel Met gepast wantrouwen.1. De kracht van dit pamflet ligt in haar vermogen, de klassieke argumenten tegen het pacifisme, die uiteindelijk alle op het aloude Romeinse si vis pacem, para bellum neerkomen, met gratie en een merkwaardig soort kwaadaardige goedgehumeurdheid in een eigentijdse vorm te gieten, aangepast aan de eigen aard van deze nieuwste golf van pacifisme die door Westeuropa en vooral ook door Nederland rolt.
Natuurlijk speelt het verleden een belangrijke rol in haar tirades. Ze herinnert eraan dat de kreet ‘Voor een Nieuw Europa!’ 40 jaar eerder op precies dezelfde plaats weerklonk (het betekende toen wel wat anders dan nu, maar, noteert ze grimmig, het enige zichtbare verschil is dat het publiek van Mussert c.s. met het gezicht, dat van Mient Jan Faber met de rug naar het Rijksmuseum stond opgesteld). Ze laat zien met welke angstwekkende precisie Clement Attlee’s pleidooi voor eenzijdige ontwapening uit 1935 lijkt op hedendaagse leuzen. Ze laat uit een paar welgekozen citaten van ikv-zijde de volstrekte ignorantie proeven die in die kring heerst met betrekking tot de ware aard van de Sowjet-Unie en de wijze waarop Oost-Europa door deze grootmacht is gekoloniseerd. Ze wijst op het even onzinnige als ahistorische van de modieuze leuze ‘Europa voor de Europeanen’, alsof niet de verwerkelijking daarvan de overmacht van de Sowjet-Unie op het Europese sub-continent voorgoed zou bevestigen, alsof niet de demping van het traditionele Franse wantrouwen jegens Duitsland slechts op grondslag van de Amerikaanse aanwezigheid mogelijk is geworden, en alsof, kortom, het aan de Verenigde Staten zou liggen dat Europa reeds sedert het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog onophoudelijk bewezen heeft niet in staat te zijn orde op eigen zaken te stellen. Maar tegelijkertijd houdt ze ook niet op, zich erover te verbazen waar die plotselinge
collectieve aanval van voor demagogen mobiliseerbaar geworden oorlogsangst toch vandaan komt. De Sowjet-Unie stationeert op haar grondgebied enkele honderden met ongekende precisie op Westeuropa gerichte raketten, en honderdduizenden mensen, in Amsterdam, Bonn en Brussel gaan de straat op om tegen Amerika en de NAVO te demonstreren. Hoe is dat in godsnaam mogelijk? vraagt Renate Rubinstein zich af. ‘Hoe leg ik dat aan mijzelf uit?’
Het antwoord dat ze geeft komt uit de biologie, en het bestaat uit één woord: onderwerpingsgedrag. Wat daaronder verstaan moet worden legt ze niet nader uit. Verheldering verschaft de etholoog Lorenz:
[Dit] gebaar van onderworpenheid [is] zeer sterk verbreid en, door zeer verschillende groepen van gewervelde dieren, onafhankelijk van elkaar, ‘uitgevonden’. De wolf wendt tegenover een superieure tegenstander zijn kop af en toont hem de uiterst kwetsbare ronding van zijn hals. De kraai houdt de onbeschermde ronding van het achterhoofd onder de snavel van de vogel waaraan hij zich onderwerpt. Dat is precies de plaats waar zulke vogels het gemakkelijkst zijn dood te pikken. […] Het lijkt inderdaad net alsof de hond of wolf zijn halsslagader aan zijn tegenstander toont, om zijn gunst te winnen.2.
Inderdaad lijkt met dit beeld een psychologische kern van het verschijnsel getroffen: de Museumpleingangers als de verliezers bij voorbaat, die hopen de overmachtige Sowjet-Unie gunstig te stemmen en van een aanval af te houden door op spectaculaire wijze duidelijk te maken dat van onze kant geen gevaar te duchten is. Maar toch: verder dan met een aardige metafoor kan de biologie, die hier individueel gedrag beschrijft, de politiek, die met verhoudingen binnen en tussen staten van doen heeft, niet helpen. Want hoe komt het dan dat Zuideuropa zoveel meer immuun lijkt voor het tot massabeweging worden van de eenzijdige-ontwapeningsrichting? Hoe komt het dan dat de beweging op gang is gekomen, niet op het hoogtepunt van de Amerikaanse verzwakking en inertie onder Carter, maar juist nu in de vs een regering aan de macht is gekomen die zich vastbesloten toont aan de Russische militaire superioriteit een einde te maken?
En bovenal: de politieke kern van het verschijnsel, waar juist ook Renate Rubinstein voortdurend op wijst, verdwijnt zo uit het beeld, namelijk dat in de verhoudingen tussen staten ‘onderwerpingsgedrag’ niet helpt, de kans op een aanval door dit soort vertoningen juist wordt uitgelokt.
Hiermee beweer ik allerminst zelf wèl een sluitend antwoord te hebben op de vraag waar deze plotselinge massabeweging vandaan komt – een vraag die uiteindelijk neerkomt op een herformulering van het grote historische raadsel onder welke condities een lunatic fringe erin kan slagen een massabeweging in het leven te roepen -, alleen dat ‘onderwerpingsgedrag’ niet het hele antwoord zijn kan.
Dat is klaarblijkelijk ook de mening van de in 1976 door de Sowjet-Unie naar het Westen geëxporteerde opposant Vladimir Boekovskij in zijn onlangs uitgekomen brochure Vredesactivisten tegen de vrede.3. Ook hij is ontzet door het verschijnsel dat hij tracht te analyseren, maar de toon waarop die ontzetting zich uit is veel minder aantrekkelijk dan die van Rubinstein: psychologisch minder genuanceerd, verbeten, hier en daar helaas op het hetzerige af. Toch bevat zijn brochure belangrijke inzichten. Boekovskij heeft uiteraard oog voor het feit dat veel van de werking van de eenzijdigeontwapeningsbeweging op angst en de systematische opwekking en exploitatie van die angst is gebaseerd. Anders echter dan Rubinstein zoekt hij de drijfkracht daarachter niet zozeer in een irrationele capitulatiedrang-bij-voorbaat van delen van het Westerse publiek, maar veeleer in een maar al te rationeel opgezette campagne in die richting door degenen die van de resultaten ervan het meest profiteren: de Sowjetrussische partijleiding. In zijn ogen is er een rechtstreeks verband tussen de wereldpolitieke positie van de Sowjet-Unie – economisch vastgelopen, maar vastbesloten haar in de jaren der ontspanning verworven militaire superioriteit te handhaven, en dus zinnend op middelen, de tegenpartij van herstel van het militair evenwicht af te houden -, de op grond daarvan gestarte vredescampagne die in wezen ‘alle aspecten van de buitenlandse politiek [bevat] van de Sowjet-Unie, gewikkeld in de vredesfraseologie’, en ten-
slotte de nagenoeg willoze manier waarop hele massa’s in Westeuropa de leuzen van die campagne tot de hunne maken.
Wat in deze causale keten ongetwijfeld juist is, is het verband tussen de eerste en de tweede schakel: de ambities van het Kremlin en de Russische vredescampagne. Maar tussen de tweede en de derde? Boekovskij haalt treffende bijzonderheden aan van een in september 1980 in Sofia gehouden congres van een ‘Wereldvredesraad’, waaruit maar al te duidelijk blijkt welke middelen worden benut om van oorsprong Westerse humanitaire waarden om te functioneren tot een uitsluitend tegen de Westerse defensie gerichte ‘vredespolitiek’. Hij laat ook zien hoe blind de verschillende organisaties van activisten in Westeuropa zijn voor de gevaren van het Sowjet-imperialisme.4. Hij slaagt er alleen niet in, aannemelijk te maken dat het één, de massale aanhang, het rechtstreeks gevolg is van het ander, de campagne. En hij slaagt daar niet alleen daarom niet in, omdat een dergelijk verband, dat altijd verloopt via geheime diensten, onduidelijke financiële transacties, meer of minder subtiele vormen van omkoperij, nu eenmaal uiterst lastig is aan te tonen, maar hij slaagt er bovenal niet in omdat het, geloof ik, gewoon niet zo is. De werkelijkheid is nog veel erger dan de door Boekovskij gesuggereerde massale manipulatie: de mensen die daar achter die leuzen opmarcheren, die worden niet gemanipuleerd: ze geloven die dingen echt.
Dat wil zeggen: het moet ze wel worden voorgezegd. Werden die leuzen niet voor hen vervaardigd (en dat er in Moskou een zeer produktieve leuzenfabriek in bedrijf is, staat vast, al kan ons eigen ikv er ook wat van), ze zouden er zelf niet opkomen. Pas het bestaan ervan maakt ze ‘geloofbaar’. Maar als ze eenmaal tot bestaan zijn gebracht, is men nog vrij er al dan niet in te geloven. En het interessante, het eigenlijke probleem is dat er sedert de oprichting van de navo, op één episode nu een kwart eeuw geleden na, nooit meer dan relatief kleine groepen werkelijke fellow-travellers bereid waren achter die leuzen aan te lopen. Boekovskij constateert na de Tweede Wereldoorlog twee grote golven van massaal antinucleair, in feite alleen tegen de Westerse kernwapens gericht verzet: dat van de late jaren vijftig
en dat van de vroege jaren tachtig. Hij redeneert vandaaruit terug tot twee doelbewust opgezette Sowjetrussische campagnes. Maar in werkelijkheid is de vredespropaganda van de Sowjet-Unie geen ogenblik van de lucht geweest, al werd de intensiteit ervan natuurlijk wel naar behoefte gevarieerd. De Sowjet-Unie heeft altijd gestreefd naar een uit elkaar spelen van Westeuropa en de Verenigde Staten; ze heeft altijd de exploitatie van de morele afkeer van de kernbewapening als een bruikbaar middel tot dat doel beschouwd; hoe komt het dan dat ze nu, in de jaren ’81/’82, met dat streven voor het eerst in jaren weer succes heeft?
Achteraf kan worden geconstateerd dat, zoals ik al eens eerder in dit blad heb betoogd, de uiterst onhandige manier waarop de besluitvorming inzake het Westelijk antwoord op de ss-20 raket is verlopen, de vredesbeweging een ideale kans heeft geboden, als het ware heeft gefunctioneerd als het aanreiken van het slot waar Mient Jan Faber c.s. alleen nog maar de sleutel in hoefden te steken. Juist door de plaatsing van een adekwaat tegenwapen afhankelijk te maken van de uitkomst van onderhandelingen met de Sowjet-Unie hebben de Westeuropese regeringen zich aan durende druk van de kant van de eenzijdige-ontwapeningsactivisten blootgesteld, een druk die geen ingebouwde premie zou hebben gehad als het plaatsingsbesluit van de navo onvoorwaardelijk was geweest, of pas nà uitvoering onderhandelbaar gesteld. Voeg aan die constellatie de omstandigheid toe dat pas het optreden van de regering-Reagan het publiek met de neus op de werkelijke, door Carter steeds zowel bevorderde als verhulde relatieve verzwakking van de machtspositie van de vs heeft gedrukt. Combineer die ingrediënten vervolgens met de door Renate Rubinstein als ‘onderwerpingsgedrag’ aangeduide neiging speciaal van het publiek in demokratische, relatief machteloze staten, de weg van de minste weerstand te zoeken tot het bijna te laat, of werkelijk te laat is, wat dan in de praktijk wil zeggen: de vermeend sterkste staat te vriend trachten te houden door haar naar de ogen te kijken. En toch: ook voor wie dit alles incalculeert, houdt het moderne vredeswezen in zijn plotselinge massaliteit iets raadsel-
achtigs, iets noch nicht ganz so dagewesenes. Misschien is, achteraf bezien, die wonderlijke week er wel een voorafschaduwing van geweest waarin, nu 7 jaar geleden, heel Nederland op zijn kop stond vanwege de door het op zijn eind lopende Franco-regime voorgenomen executie van vijf Baskische nationalisten. Eigenlijk zat daar alles al in: een uit het niets voortgekomen uitbarsting van collectieve morele verontwaardiging met als aanleiding een gebeurtenis die zich objectief in niets onderscheidde van wat al jaren lang dagelijkse praktijk was van het regime in kwestie, maar die kennelijk subjectief volstrekt anders werd beleefd nu dat regime op zijn laatste benen liep (in zekere zin de andere kant van ‘onderwerpingsgedrag’: plotseling moed vatten tegen een doodziek geworden vijand). Men zal zich nog herinneren hoe die hysterische week culmineerde in een protestdemonstratie in Utrecht met het complete kabinet-Den Uyl plus een zuurzoet tòch meelopend oppositieleider aan het hoofd, gevolgd door de brallendste, onwaarachtigste toespraak die Den Uyl ooit heeft gehouden; en daarna was het uit, even plotseling als het allemaal was begonnen.
Zal het met de eenzijdige-ontwapeningsbeweging ook zo aflopen? Zal de massa der demonstranten weer gewoon aan het werk gaan, tevreden ‘het’ toch maar eens te hebben gezegd, of ietwat gegeneerd zich zó te hebben laten meeslepen, maar hoe dan ook: de weinige activisten weer aan hun eigen lot in hun traditioneel isolement overlatend, zoals op het eind van de jaren ’50 is gebeurd met de toenmalige beweging rond Bertrand Russell en zijn geestverwanten?
Renate Rubinstein, in haar meer pessimistische ogenblikken, gelooft van niet. In wezen, zegt zij, is het bondgenootschap tussen de Verenigde Staten en Westeuropa, gescheiden als beide zijn door die enorme oceaan, altijd al een anomalie geweest. Het is een godswonder dat het bondgenootschap het nog zo lang heeft gehouden, maar het kabaal van de vredesbeweging zal het niet overleven om de eenvoudige reden dat de Amerikaanse burger niet lang meer bereid zal zijn een subcontinent te helpen verdedigen dat zijn beschermers zo evident kwijt wil.
Zeker valt de kans dat het zo zal lopen niet te verwaarlozen; maar toch lijkt de zaak me nog niet beslist. Misschien heeft Renate Rubinstein toch, onder de indruk van het ogenblik, het politiek effect, en vooral de politieke diepgang van de hele beweging overschat. De mensen lopen wel mee om tegen kernwapens te demonstreren, maar hun grootste zorg zijn die wapens niet, op geen stukken na. Precies de politieke partijen die zich het meest ‘meelopend’ hebben opgesteld, in Nederland de PvdA en d’66, in West-Duitsland de spd, hebben sedert de massale vredesdemonstraties begonnen, bij tussentijdse verkiezingen en in de polls de grootste klappen gekregen. Sterker geworden zijn daarentegen de partijen in de marge die het thuisfront der activisten uitmaken (psp, cpn, in West-Duitsland de Groenen/Alternatieven), maar bovenal die partijen die het duidelijkst maken dat ze van het hele verschijnsel, op wat obligaat ‘begrip’ na, het minst moeten hebben: de vvd en op zijn eigen dubbelzinnige manier het cda bij ons, de cdu bij onze buren. Zo op het oog zou je zeggen dat de tégenstanders van eenzijdige ontwapening het massale demonstreren veel ernstiger nemen dan de gelegenheidsmeelopers zelf, die wel een dag hun overkropt gemoed willen luchten maar er daarom nog niet over peinzen een politieke partij die zich haastig bij deze nieuwe ‘golf van de toekomst’ heeft aangesloten hun stem te geven, een stem die klaarblijkelijk veeleer afhangt van kwesties die hen nauwer raken, zoals daar is behoud van eigen werkgelegenheid en inkomen in een tijd van economische teruggang. Kortom: de tegenstanders van de navo plus de tegenstanders van die maatregelen die nodig zijn wil de navo politiek kunnen overleven, maken wel veel lawaai, maar of ze de meerderheden kunnen opbrengen, nodig om het navo-dubbelbesluit dat nu eenmaal de inzet is geworden effectief te blokkeren is vooralsnog een verre van uitgemaakte zaak.
Nee, eerder is het voortbestaan van het Atlantisch bondgenootschap afhankelijk geworden van factoren als de mate waarin de vredesleuzen ingang vinden bij het traditioneel zo tot isolationisme geneigde Amerikaanse publiek, de mate waarin de Democraten op die stroming zullen gokken bij hun poging in 1984 het Witte Huis te heroveren, en bovenal, het succes van de economische politiek van de regering-Reagan waarvan het in de eerste plaats zal afhangen of zij in een tweede termijn de gelegen-
heid zal krijgen de creatieve politiek ten opzichte van de Sowjet-Unie te voeren waarvoor zij nu door haar herbewapeningsprogramma de grondslagen aan het leggen is. En in dat alles is nog zó veel onweegbaars, dat het nog veel te vroeg is het navo-dubbelbesluit en daarbovenuit het Atlantisch Verbond als zodanig als hopeloos op te geven. Ook Renate Rubinstein zelf wijst er heel sarcastisch op dat het voldoende zal zijn 1989 te halen, ‘waarna volgens The Economist Amerika militair even machtig zal zijn als Rusland. Dan worden we vanzelf weer pro-amerikaans.’
Het probleem van de kernwapens is, natuurlijk, een ernstig probleem. Het is misschien te ernstig om aan generaals, maar zeker om aan halve en hele pacifisten te worden overgelaten. Natuurlijk is het opbouwen en in stand houden van tegenbewapening niet een probaat, nimmer falend middel, zoals het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog heeft laten zien. Maar dat het afzien van tegenbewapening in elk geval niet helpt, integendeel, is de grote les van de Tweede Wereldoorlog geweest. Tegenbewapening, kortom, is wel een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het voorkómen van oorlog. Dat de inzet nu hoger is dan ooit tevoren, zal geen zinnig mens ontkennen; het is absurd om met kernwapens en het eventuele gebruik ervan te rekenen alsof het conventionele wapens betrof. Maar uit dat alles volgt niet de totale abdicatie van nuchter verstand, politiek inzicht en historisch besef waar de eenzijdige-ontwapeningsbeweging het van moet hebben. Met behoud van die waarden is een zinvolle discussie mogelijk over de vraag langs welke weg een zo nieuwe, vrijwel precedentloze onderneming als wederzijdse, gecontroleerde ontwapening tot een succes kan worden gemaakt. Ontwapening kan geen politiek vervangen; zij moet gedragen worden door een zo realistisch mogelijke schatting van de bestaande machtsverhoudingen, door een maximaal inzicht in de aard van de tegenstander, en bovenal door de vastbeslotenheid zich van de vredesdemagogie niets meer aan te trekken. Het wegvallen van de invloed van
de zich noemende vredesbeweging is een eerste vereiste, wil ooit van ontwapening iets terecht kunnen komen. Pas na de ondergang van het ikv en zijn geestverwante organisaties in Nederland en daarbuiten bestaat er enige kans dat de weg betreden zal worden, aan het eind waarvan de kernwapens wel niet de wereld uit zullen zijn, maar dan toch voor haar voortbestaan geen bedreiging meer zullen vormen.
18 augustus 1982
- 1.
- Renate Rubinstein, Met gepast wantrouwen. Notities over de Hollandse ziekte. Amsterdam (Meulenhoff), 1982.
- 2.
- Uit: K. Lorenz, Over agressie bij dier en mens (Amsterdam 1965, vertaald door D. Hillenius, met dank aan Renate Rubinstein), p. 141.
- 3.
- Vladimir Boekovskij, Vredesactivisten tegen de vrede. Zutphen (De Uitkijk), 1982 (verkrijgbaar door f 5,- te storten op gironr. 256182 van deze uitgeverij).
- 4.
- Toch differentieert Boekovskij daarbij onvoldoende. De internationaal secretaris van het ikv, Bartels, was wel zo na?ef een congres in Moskou bij te wonen waar voor de verandering de Russische orthodoxie de taak van verdediger van het vredesprogramma van kameraad Brezjnjew ter hand had genomen, maar tegelijk moedig genoeg om, toen hij zijn eigen toespraak niet mocht houden, onder protest het congres voortijdig te verlaten. Veel illusies over het Sowjetregime hebben die ikv-ers, maar pure meelopers zijn ze niet.