[p. 249]
H.H. ter Balkt
Zeven epigrammen
Zij zijn het kwaad niet maar zij zijn de kleine
beleefde zwarte knoppen van het kwaad.
*
Eens dekte sneeuw de paden toe en de dennen.
In ‘t mospaviljoen met zijn driekantige steek op
was ik een geruisloos klingelend seinhuis.
*
Wij zochten in Dublin lang naar The Dark Horse;
schijnt er nog te zijn maar was er niet meer.
*
Azijntongige vriend!, aan elk woord dat jij uitspreekt,
aan jouw vork en lepel, plakt nu het roet dat jij zaaide
*
De das in de velden, zijn hoop zijn tunnels
De hoop van de Albanese snelweg: de dassen
*
Een regenavond schreef jij.
Een regenavond ga jij heen.
*
Late lathyrus. Bronzen gloed van de mispelvruchten.
Een koud en bitterzwart gesternte dooft boven de daken.
[p. 250]
In de kalkbranderij van het absolute, 13
Van het verzonken hof
Die hier binnen lag is er nu uit
De grote koning, de pop zonder linnen
ziet weer bloemen, is nu een vlinder
In Oud-Egypte [1974]
voor de zanger Jan zonder Land
Machtig leger over zee gekomen joeg jou weg, joechei;
Bij jouw vuurtje in Newark klappertandje; hondsster daalt;
Oktober ronselt dode futen en je gracht verzinkt onwelriekend;
Kamperfoelie omhelst je glas-in-lood-raam; macht geëindigd;
Ah, ze kruien ‘t Magna Charta nader over de bruggen!
[p. 251]
In memoriam de zeventiger en tachtiger jaren
aan Jan Gas
Eendagsvliegen en mussen neukten als prinsen.
De ganzen waren trouw. Als touw rafelden de jaren
toen Jan Gas, aftapper van benzine en hartebloed,
in zijn vliegtuigje ‘De geest van de Eendagsvlieg’
rondcirkelde boven Berg en Dal, een sluwe Nils
Holgersson van de Nu Vervlogen Jaren; volg zijn
vlucht niet, kinderen; zijn bar zong met wel 80
kielhalende wateren; op ‘t poppenvliegveld Terlet
wachtte zijn zevendeurige Eendagsvliegen-auto
met koplampen vol zoete facetten, en slaafse knoppen:
één druk en ‘t dak vloog omhoog dan wel zijn portieren
kantelden beleefd uit hun scharnieren; muziek
van morsdode blazers zweefde met zijn ritten mee;
achter houten deuren zweefden andere Eendagsvliegen
die Ria of Rianne heetten en die hij zoemend naaide
omdat hij een kwiek pak droeg, vlug werk had en hoog
vloog; zijn vrouw, geboren Eendagsvlieg, was een hop;
zijn geest, een vliegenvanger, spaarde vliegen; bij God
een ganzepastei was Gas’ hart; en bijna aandoenlijk
was het ruiterstandbeeld van gips op zijn bronzen gazon.
Nu hij er niet meer is, hij, de afluisteraar met zijn
bedrogen machines uit zijn failliete boedel; met zijn
fluor glimlach rondom zijn tanden die hem haatten,
moge de scherf in zijn gras zich over zijn memorie ontfermen.
1989