[p. 384]
H.H. ter Balkt
Gedichten
De vliegen dragen de winter
De vliegen dragen de winter weg
uit de boom met de zeven lichten
Naar die vloeren in Siberië
Waar je heel makkelijk op bevriest
Een omvallende popgroep speelt daar
onder zeven vilten dekens
met bruinkoolgruis op altsax
en vuile putlucht op de hoorn
[p. 385]
Anti-canto I
‘In meiner Heimat
where the dead walked
and the living were made of cardboard.’
Ezra Pound, Canto cxv*
Secretarisvogel van Yeats, liep je Henry James na
de luide eeuw in, grondvestte windhandel; duister
Jij die de schaaf opnam in Pisa, polijster
Een oud-reizigster leidde je rond in Europa
– een heel continent om in repen te scheuren!
‘The scientists are in terror
and the European mind stops’
‘ik herinner mij hoe eensklaps de hidalgo
zijn penseel opnam en kalm verwoesting verfde
de stemmen in scherven, gedoofd licht’,
zei daar in de sneeuwjacht bij Aust
in een wetland dat je niet aandeed, Pound
de bonte kraai in de berk. ‘Ai
na de val noemde hij dat Guernica’
Jij en treurnis… Jij buizerdkop roemde
het totalitaire; ‘Gesteenteboor van de Waterkruiken’
beeld van verbrijzeling eerder dan van ontworteling
en ook ijziger: een Syrisch grafglas schonk jou
teruggereisd naar Venetië de dogenstad
miljoenen tranen; verspilling
… blinde medeplichtigheid…
[p. 386]
‘Er ligt rijp op de rotswand’, Canto Honderdacht
Was dan een tabakswinkeltje begonnen, maker
Scheef wiel reed uit… Schijnwerper scheen
op de Wetgever van de wereld, snel kwik
mengden kou en hitte waanzin dooreen
Er hangt een verbleekt Schema
boven de prent van de schaaf
[p. 387]
Anti-canto 3
‘I can’t stand the rain’
Ann Peebles
‘Rain; empty river; a voyage’
Pound, Canto xlix
Syrisch grafglas uit de derde eeuw of
tweede na Christus, geel, blauw, groen, ving
klaagzangen op en ‘t licht van de woestijn
Die door China vluchtte, voor de terreur,
Du Fu, die leefde van 712 tot ’70,
was dapper en stierf in de regen op het meer
De molmen gong bij ‘t bevermeer
die ‘form is cut in the lute’s neck, tone
is from the bowl’ (hij, Leopardi de Tweede)
uitklonk gedenkend de uienrokken
van zijn oudtante Frank, vergiste zich
driemaal deerlijk; Loki de verminkte.
Jullie die stilzetten sta nu zelf stil
Jullie die stilzetten sta nu zelf stil
Stuit niet de stroom, verzwaar niet de regen
Waar de aardster slaapt bij ‘t rattenhart
Waar de rattentand de bonzende gong knaagt
Waar aardappel – en ijskelder god zijn
[p. 388]
De toon, hoger dan de luitenhals,
ontspringt geenszins aan de diepte,
klinkt omlaag van een hogere snaar
O zwierf hij niet*, de ziel, zwierf hij niet!
Leid hem langs de zwarte stromen, leid
hem niet naar het Klein Hoefblad-Paleis
[p. 389]
Zang
‘Maar moet een schaaf dan niet
geslepen worden,’ vroeg ik, ‘als ze slijt?’
‘Jawel,’ antwoordde zij, ‘maar ‘t schort aan tijd!’
Giacomo Leopardi, I Canti xxxvi (Pisa, 1828)
‘Ik, de relmuis, ik de dwaas op de klip,
wil niet dat het uit is, ik meen, tussen
hemel en aarde, tussen blad en wind.’
‘Tussen wat eindigen wil en doorgaan.’
‘Lynxen, wees niet zo talrijk! … En wervel
niet omhoog zee, want Haasje Doornzicht had
al haar dagen niet meer.’ Velen spraken
over ontvangen loon in doorboorde
buidel. (Vuur kleurde toen de slaghoedjes.)
(…Uit holen geglipte reisgenoten.)
‘Ja, ik ben de schaaf,’ zei Frederik. Niet
hij, de centaur-mier, draagt de schaaf. Nooitniet
de blutsers van de beschaving, die laf
in de Dom van Siena, en bij olijf-
blad, zuchtten en kreunden, ‘De beschaving
is heen’. Zij allen zetten de Schaaf stil.
[p. 390]
Blije Schaaf, drijf toch de mummies huiswaarts;
dregwaarts, westwaarts; hoog aan de wilgen waar
perplex de lier hing, langs de oude weg.
Rock ‘n’ roll van de gruisweg stokt zijn zang.
Ruw gas onderneemt een kruistocht en trekt
uit het brood (op het aanrecht), uit de slang
naar stomme Pleiaden; sterrenflarden.
‘Eg*, zwijgen is beter dan jouw zangen.’
[p. 391]
Gebeurtenissen
‘In grote toorn of in groot gevaar gromt of huilt de vos.
Een kreet van pijn hoort men van hem alleen dan, wanneer hij
door een kogel getroffen is of een schot hagel hem de poot
verbrijzeld heeft. Bij elke andere verwonding zwijgt hij
hardnekkig.’
A.E. Brehm, Het leven van de dieren
Een slang at een gloeilamp op,
vreemd voedsel dat na de operatie
nog functioneerde en brandde.
Hazen vrezen vaak geen vossen:
zij blijven staan en slaan terug.
Dit is door waarnemers waargenomen.
Eens, 2 oktober in een oud lichtjaar,
ontsnapte een bastaardherdershond
aan de helse vale maïskneuzer.
Vastgebonden op ‘t angstig veld,
werd hij door een levende ontdekt,
een medebewoner en redder.
Echt, de hondsdrafstengels renden
harder van vreugde, de lucht (geen
zag dat) werd een fractie blauwer.
[p. 392]
Maïskneuzer ontging zijn maal;
oktober vond de hond in de pot.
De bastaardmaïs had ‘t nakijken.
(Tot blijdschap van ‘t korenveld,
en misschien wel van een wolkje,
en een arme voetstap in het zand.)