[p. 357]
H.H. ter Balkt
Laaglandse hymnen
In de zoutconcessies
De in de 33 boortorens opgepompte pekel
moet van de louche zouten worden ontdaan;
in de eerste etappe worden moederloog en
kalk toegevoegd. Grote roerwerken roeren
loog en kalk door de pekel. De boorkroon
verbrijzelt de steenlaag. Het roerwerk
staat tijdens het bezinken stil. Slib is
wat overblijft: witte bergen. Eens deden
1011 schepen de zoutkaden aan! Zoutkroon
– onderaards – brokkelt af. De zouttransport-
band die wel een sneeuwweg lijkt voert na
het zeven het zout de silo’s in. De zout-
brijpomp werkt keihard. Transportband en
laadbuis werpen ‘t zout snel in de schepen.
Eens: in 1950
[p. 358]
Nieuwjaarskaarten in de vijftiger jaren
Voor het laatst vertoonde zich de goudkleur
van ikonen en middeleeuwse schilderijen op
wenskaarten uit de vijftiger jaren: laatste
opleving van de beslotenheid en het geluk.
Nog eenmaal spanden mensen als een rendier
natuur voor hun ar: breng ons verder! Breng
ons door de poort van het stervende jaar! Ja
hoefijzers en klavertjesvier, zilverglitter,
reikten postbodes aan in de sneeuw. Eeuwig
stormden klokken aan in de lucht, schijnsel
viel uit kerkjes. Zoete landschappen ademden
geur van vanille uit. In de zandwegen hoog-
stens karresporen; blijde vinkjes laag op hun
tak. Ongeloof stortte neer op ‘t ganzenbord.
[p. 359]
Geestverschijning van de meikersenboom
Tegels de velden op het suizend wiel
van de winter, de pottenbakker. Maar
winters gieten nu ook de ijskruik van
oogopslagen, blauwe tegelvoeren en
-wanden, kwik in de thermometers van
de zomer; onderwereld steelt nu smaak,
licht; vlekt het waas van de druiven;
roof in volle bloei zwaait zijn bijl.
Bij de geknotte linden is doorzichtig
– stralend met lichtrode vruchten, geel
en groen blad, sneeuw op zijn takken –
de meikersenboom verschenen, roomwit
bloesemend, takkenwringend spiegelend
door het raam in de koudblauwe tegels.