[p. 518]
H.H. ter Balkt
Laaglandse hymnen
Ver Scythisch vuur
De egeltjes in hun bladeren-iglo mochten
niet leven: hard lawaai. Hathor de hemel-
koe schenkt regen. Eenmaal in de 50 jaar
bloeit de bamboe. En zevenhonderd zwarte
beren kostte de kroning van Elisabeth ii.
De mutsen van het braakland zakken scheef
en tapende marechaussee rekt zich minzaam
terwijl asielzoekers dommelen in ‘t veld.
Maïsveld dat de maïskneuzers van oktober
verwacht, verscheurd door slaap. Europa:
oude varkensblaas die de hemelen bepist!
Nova Zembla zal zonnig blijken nadat vier
zwarte winden zijn uitgeraasd, en winters
rusten goedgemutst bij ver Scythisch vuur.
16 juli 1993
[p. 519]
Baardwalvis uit het mioceen
Niet veel dagen geleden vloog over de tuin
wolk in de vorm van een potvis vervaarlijk
ogend. In maart zie je ze dikwijls vliegen –
winters ijs afgereisd, duifjes knuffelen
elkaar, blad staat op scherp, de kermis van
de lente slaat weer haar groene tenten op
waar je oog reikt. De groenling zingt, water
wil weer water zijn, hagel houdt zich vredig
schuil. In deze seconden wil de wereld nieuw
beginnen! Geef mij zeven dagen, fluistert
‘t voorjaar, ik maak weer de schepping, rol
de aarde weg van die walvis uit ‘t mioceen,
die strandde in de baai van Xanten. Stel hem
niet tentoon, laat hem weer los in de oceaan.
[p. 520]
Het negende en veertiende visioen van Hadewijch
Uit een boom met zijn wortels naar boven
gekeerd, zijn onderste takken betekenden
hoop en geloof, vloog zij naar het kruis
van bergkristal, een immense vlakte daar-
achter, en de schijf vóor de vlakte. Toen
– dagen of jaren later – zag ze de draagster
van de lantaarn gevuld met dagen. En zag
zij, Hadewijch, de draagster van de dagen:
boven de borden ‘Overstekend wild’ in 1957
kermde piepend de Spoetnik I, rondtollend
kunstmaantje om de schijf. Nacht in ‘t zwart
gekleed, onder en boven de stevige bossen,
wortels kronkelend onder onze stappen, blad
stoof rond de rode, lantaarndragende herfst.
[p. 521]
Droom in drie stukken of: Aan Fellini
Avondklok luidde voor de volheid. Krulziekte in
het blad at niet de eierpruimenboom. Waag en de
weging: tem de telling. Niet het eenbenig glim-
lachen op Het Gloeien; geen kraakbenen trein naar
de vlindertong op weg die de opgestegen zanger
beweent. Naar elixers, vlierbloesem, venkelwater
en kruidenmengsel geurde het gras. In drie stuk-
ken het huis dat violen breekt, maalderij waar
stro gesponnen werd uit goud. Niet de bossen dor
klepperende Repelsteeltjes, niet de in koolstof
ondergedompelde vlaggen. Landweg, donker generfd
als walnootbast! Dronken straatweg die de keizer-
snede afweert. Niet de dood bezingende doldraaier.
De muziek; niet het stilstaand horloge, Fellini.
31 oktober 1993
Je hebt mijn horloge kapotgemaakt, La Strada, 1954
[p. 522]
Het naturel
Niets zo fel bestookt als het naturel. Het
vrolijke, uitstervende naturel… Palet van
‘t duister heft veel kleuren, twee kleuren
maar heeft ‘t naturel. Een Siamese tweeling
wreed door ratio en jaloezie gekliefd. Dit
is Arme-Hazenland, somberheid wolkt er aan-
houdend over de polders, hangt vlaggen uit
van droefenis en mist. Barbaars donker klit
aan de snoeksbekken, wetboeken en lantarens.
Dit land, ooit zeebodem, haast zich de bot-,
schol- en tongvermomming aan te meten, koud
loeren ogen de zeegelijkende hemel af. Hart
en tranen zijn hier schaars goed; natuur is
rondom een garenklos gewikkeld spinragdraad.
[p. 523]
Gulden landschap
Onder de hemel die muntgoud verbergt voor de herfst
en winter, zijn huizen gehangen aan de bolstaande
horizon; éen of twee wolkjes, leisteenblauw en geen
sporen in het land of veld, geen warrig craquelé.
De dansende hooischelf is een scheepje varend op ‘t
peilloos meer, in ‘t midden van de schildering; al
de rode karavanen van de oorlog weggetrokken achter
onzichtbare dorpen; hoorbaar en zichtbaar stilte.
De kruik heel gebleven na veertig neerdalingen
op het bolstaand van ijsnaaldjes doorstraalde
water, zal niet breken. Van goud blijft het veld,
‘t scheepje en de herfstbladgele hemel bij ‘t blauw.
Zomer en winter gemengd en als gezegd, geen sporen;
als muntstempels op het veld een man en een vrouw.
Constant Permeke (1886-1952), Gulden landschap (1945)