H.W. Sandberg
De verwaterde ‘richtlijnen’ van een bondskanselier
‘De bondskanselier bepaalt de richtlijnen van de politiek en draagt daarvoor de verantwoordelijkheid. Binnen het kader van die richtlijnen leidt iedere bondsminister zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid zijn ressort’. – Zo staat het in de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland.
Als de praktijk even duidelijk was als de grondwet dan zou er in de Bondsrepubliek zelf en bij ‘vriend en vijand’ in het buitenland althans geen onduidelijkheid zijn over de vraag wat nu eigenlijk het buitenlands beleid van de huidige bondsregering is – los van de vraag of men dat beleid zou toejuichen of afwijzen. Maar in feite is het zo dat in toenemende mate ondoorzichtig is wat nu precies de koers van het Westduitse kabinet, onder leiding van bondskanselier Kohl, ìs. Als een bondskanselier er onvoldoende in slaagt inhoud te geven aan zijn ‘Richtlinienkompetenz’ dan zet dat, in het vrij rauwe, machtgerichte klimaat van de Westduitse politiek, de deur open niet alleen voor discussie (die onderdeel van een democratisch bestel is) maar ook voor afwijkend gedrag (dat naar binnen en naar buiten verwarrend werkt).
Zo zijn er regelmatig accentverschillen te beluisteren tussen uitlatingen van de bondskanselier en van zijn minister van buitenlandse zaken, Genscher. Opvallend was bijvoorbeeld het verschil in benadering ten opzichte van het door de Amerikanen gelanceerde idee van een defensieschild in de ruimte. Kohl reageerde aanvankelijk nogal positief, vooral op grond van de overweging dat Westduitse deelname aan het project alleen al dáárom wenselijk zou zijn omdat de Bondsrepubliek de kans niet mocht missen aansluiting te krijgen bij belangrijke ontwikkelingen op technologisch gebied. Genscher dacht iets verder, en formuleerde een nogal aanzienlijk aantal voorbehouden over het inruilen van een strategie (van de ‘flexible response’) die goed heeft gewerkt en nóg werkt, tegen een nieu-
we strategie waarvan niemand nog weet wat zij zou kunnen inhouden en of zij ‘überhaupt’ kan werken.
In een later stadium is Kohl iets meer opgeschoven in de richting Genscher maar verschil in benadering bleef bestaan.
Er zijn trouwens wel meer accentverschillen. Zo ligt bij Genscher, sterker dan bij Kohl, de nadruk op het vasthouden van de hand van Mitterrand. Kohl had die hand op de industriële top in Bonn (mei 1985) nogal ostentatief losgelaten. Genscher heeft alles in het werk gesteld om de brokken weer wat te helen, en de zig-zaggende Kohl is daarin, op de slordig voorbereide en chaotisch verlopen ‘Europese top’ van Milaan weer vergaand meegegaan.
Daarnaast is er dan nog de kwestie van de ‘Ostpolitik’: Genscher beweegt hemel en aarde om de contacten met de Sovjet-Unie, de landen van Oost-Europa en de Duitse Democratische Republiek op enigszins redelijk peil te houden. Hij spreekt zelfs van de noodzaak om ‘een nieuwe fase van de ontspanningspolitiek’ in te luiden. Kohl loopt op dat terrein wat minder hard, vooral ook omdat hij te maken heeft met een rechtervleugel in zijn eigen partij, de cdu/csu, die bezwaar heeft tegen verdere concessies aan het Oosten en die bevreesd is dat een dergelijke politiek afbreuk zal doen aan de positie van de Bondsrepubliek in het Atlantisch kader, in het bijzonder tegenover de Amerikanen. De Beierse minister-president Strauss, die als voorman van de csu een zeer belangrijke vinger in de coalitiepap in Bonn heeft, kruist regelmatig, direct of indirect, de degens met Genscher en diens liberale partij. En met zijn gebruikelijke Beiersboerse openhartigheid spaart hij ook Kohl niet. Zo noemde hij Kohl, niet zonder geringschatting, de ‘Herr Amtsträger’. En in een commentaar op het functioneren van Kohl zei hij, onder verwijzing naar de ‘Richtlinienkompetenz’ van de bondskanselier, dat hij graag zou zien dat de bondskanselier inderdaad eens van die competentie gebruik zou maken. Dat soort opmerkingen is geen bijdrage tot bevestiging van Kohls gezag, en zo is het ook kennelijk bedoeld. Strauss is niet de enige die binnen de coalitie druk op Kohl uitoefent. De voorzitter van de christen-democratische fractie in de Bondsdag, Alfred Dregger, is een duidelijke exponent van de harde Atlantische lijn en een man die zich goed vinden kan in de algemene aanpak van de Reagan-administratie. Hij ziet de minister van buitenlandse
zaken als een man die teveel wauwelt over ‘Europa’ en die neigt tot halfzachtheid in de ‘Ostpolitik’. Als hij daar kritiek op uitoefent is dat tegelijkertijd een waarschuwing aan Kohl om zich niet op sleeptouw te laten nemen door een minister die zou kunnen gaan denken dat hij zich een eigen buitenlands beleid kan veroorloven, min of meer onttrokken aan de ‘richtlijnen’ van de bondskanselier.
Door dat alles heen speelt nóg een fenomeen een rol, dat doet denken aan Amerikaanse toestanden – met name aan het voortdurend touwtrekken tussen het State Department, de eigen veiligheidsadviseur van de president en, op enige afstand, het ministerie van defensie. In de Westduitse verhoudingen speelt die laatste factor een veel minder duidelijke rol dan het Pentagon, voornamelijk omdat de minister van defensie Wörner, sinds hij aan zijn stoel vastplakte na zijn échec in de ‘affaire-Kiessling’ (de Westduitse navo-generaal die wegens onbewezen en later onjuist gebleken verdenking van homoseksualiteit als ‘veiligheidsrisico’ aan de kant werd gezet), weinig eigen politiek profiel meer heeft. Maar wél is er sprake van een voortdurend touwtrekken tussen het ‘Auswärtige Amt’ (van Genscher) en Kohls adviseur voor buitenlandse politiek en veiligheidszaken in het ‘Bundeskanzleramt’, Teltschik. Teltschik behoort tot de zeer kleine kring van vertrouwden van Kohl. Hij was al ‘Bürochef’ van Kohl in de tijd dat die nog oppositieleider was. Kohl nam hem mee naar het ‘Bundeskanzleramt’, en maakte van hem een soort Westduitse McFarlane. Op het departement van buitenlandse zaken ontkent men noch de ijver noch de scherpzinnigheid van Teitschik, maar men acht zijn competentie op buitenlands-politiek terrein aan de bescheiden kant. Des te meer irritatie wekt het daar dat Kohl in belangrijke kwesties méér luistert naar de adviezen van Teltschik dan naar die van het ‘Auswärtige Amt’.
Een niet onbelangrijke factor is ook nog dat in die sfeer van onduidelijkheid en wisselende accenten ook de bondspresident, Richard von Weizsäker een rol speelt die hem zeer dicht bij het voor een bondspresident riskante terrein van de actuele politiek brengt. Evenals zijn voorgangers ziet von Weizsäker zich als ‘het geweten van de natie’. Dat impliceert dat hij op belangrijke ogenblikken in het bestaan van de natie redevoeringen houdt die ingaan op vragen van geschiedenis en toekomst, meestal met een sterk filosofisch-morele inslag, maar toch niet zonder
raakpunten met de algemene problemen die de Duitse plaats in de wereld van nu beheersen: de verhouding tot het Westen (de Verenigde Staten en de Westeuropese bondgenoten), de ‘deutsche Frage’ (hoe ook gedefinieerd), de betrekkingen tot ‘het Oosten’. Het ‘toucheren’ van dat soort probleemgebieden gaf Genscher bijvoorbeeld de kans om zich, ter rechtvaardiging van zijn beleid, te beroepen op teksten van de bondspresident. De legitimiteit van dat beroep werd dan door een man als Dregger weer heftig bestreden. Maar daarmee werden de bondspresident en zijn opvattingen betrokken in actuele controverses. Voor de positie van het staatshoofd en de zuiverheid van de constitutionele verhoudingen is dat niet goed. Aan de inhoudelijke kwaliteit van heel veel van wat von Weizsäker de afgelopen maanden heeft gezegd (in het bijzonder in zijn herdenkingsrede van 8 mei van dit jaar in de Bondsdag) doet dat niet af. Maar als de bondskanselier teveel ruimte en onzekerheid om zich heen schept kan dat ook een bondspresident in een positie brengen waarin hij, al is het zijns ondanks, de grenzen van zijn ambt lichtelijk verschuift, wat dan weer aan ‘politici van alledag’ de gelegenheid geeft juist hem, die per definitie boven het partijpolitieke gewoel dient te staan, daarin te betrekken.
Wat die ‘alledaagse politiek’ betreft: ook in het debat binnen de regerende coalitie over de buitenlandse politiek werpen de verkiezingen van 1987 hun schaduwen vooruit. Genscher is er duidelijk op uit om zijn liberale partij, voorzover dat binnen de coalitieverhoudingen mogelijk is, een eigen buitenlands-politiek profiel te geven. Naarmate die verkiezingen dichterbij komen zal de behoefte van de fdp om zich te onderscheiden van de coalitiegenoten toenemen. Maar Kohl zal daar wel paal en perk aan móeten stellen: hij staat onder voortdurende druk van de rechtervleugel in zijn eigen partij. Openlijk wordt de vraag gesteld of hij wel de juiste man is om in 1987 weer de candidaat van cdu en csu voor het kanselierschap te zijn. Gezien de opiniepeilingen is zijn gezag bij een groot deel van de bevolking, ook in de eigen partij gelederen, zwaar aangetast. Zijn lot zal wel méér bepaald worden door de binnenlands-politieke ontwikkelingen in het komend jaar, met verkiezingen in Nedersaksen en Beieren voor de deur, dan door zijn opereren op het terrein van de buitenlandse politiek. Maar gezien zijn prestaties op dat laatste gebied totnutoe mogen de bondgenoten niet rekenen op veel voorspelbaarheid en samenhang.