H.W. Sandberg
‘Zeus – verlos ons van de Olympische gedachte’
Dat ging dus mooi niet door, die Olympische Spelen in Amsterdam in 1992. Een aantal Nederlandse zwaargewichten heeft zich, onder inspiratie van burgemeester van Thijn van de hoofdstad, jarenlang ingespannen om de candidatuur van Amsterdam te ‘promoten’. Op zijn bijeenkomst in Lausanne zou het Internationaal Olympisch Comité (ioc) in september jongstleden, tenslotte de beslissing moeten nemen. Tot op het laatste moment was de zware Amsterdamse delegatie serieus van mening dat men hoge ogen gooide: Barcelona was dan misschien een ernstig te nemen tegenstander, maar er waren voldoende ‘signalen’ vanuit het ioc om te verwachten dat Amsterdam tenslotte toch aan het langste eind zou trekken.
Toen het op stemmen aankwam bleek die verwachting niet helemaal juist: in de eerste stemmingsronde behaalde ‘onze’ candidatuur vijf van de vijfentachtig stemmen, en dat betekende dat Amsterdam de eerste stad was die afviel uit het rijtje van zes candidaten. In de derde ronde haalde Barcelona met vlag en wimpel de buit binnen.
Verliezen is een moeilijke zaak – in de sport, en ook bij het candideren naar de organisatie van de Spelen: een aantal van de Nederlandse ‘Olympiërs’ was er als de kippen bij om de ‘schuld’ voor de jammerlijke mislukking te leggen bij ene Saar Boerlage, die de merendeels bedaagde leden van het ioc zo aan het schrikken gemaakt had met de door haar en haar actiegroep in Lausanne georganiseerde protesten. Nu waren inderdaad de methoden waarvan Saar zich bediende of die onder haar welwillend toeziend oog door Amsterdamse randfiguren uit punk- en krakersmilieu werden gehanteerd, niet van de meest frisse aard. Toch was het wat overdreven om te vinden dat die activiteiten van het laatste ogen-
blik een beslissende invloed zouden hebben gehad op de stemming in het ioc.
Dat ioc is namelijk niet een club van fiere, eigenwijze en onafhankelijke individuen die zich in alle ernst buigen over de eigen merites van aan hen voorgelegde plannen van candidaat-organisatoren. Het ioc is een gezelschap waarin politiek gemaakt wordt, in de ongunstigste zin van dat woord. Machtsverhoudingen, nationaal- en internationaalpolitieke overwegingen, geld, relaties, ijdelheid en maffia-achtige beïnvloeding spelen in dat college een overwegende rol. Het was naïef om te menen dat het in zo’n milieu voldoende is om met een aardige ‘presentatie’ voor den dag te komen om kans op succes te hebben. Succes is alleen verzekerd als een candidaat bereid en in staat is het politieke spel mee te spelen, en daarop hebben de Nederlandse provincialen zich verkeken.
De simplistische gedachte was: we gooien er een paar commissarissen van de koningin tegenaan, we huren een paar nationale keien uit de wereld van de ‘public relations’ in, en we zijn niet zuinig met een fantastische ‘video-clip’ – dan moet het, met hulp van Zeus, toch lukken.
De achtergrond van die naïviteit ligt in de omstandigheid dat de Amsterdamse candidatuur voortvloeide uit de gedachte dat er nog zoiets moois bestaat als een ‘Olympische gedachte’, die de drager zou zijn van de moderne Spelen. Die ‘gedachte’ bestáát niet. En eigenlijk heeft die nooit bestaan. Het is al begonnen met de falsificatie van het beeld van de Spelen in de Oudheid. Krampachtig houdt men in het ioc en in instellingen als de ‘Internationale Olympische Academie’, gevestigd in Olympia op de Peleponnesos in Griekenland, vol dat de Spelen in de Oudheid gedragen werden door een diepe filosofie. Die zou erin hebben bestaan dat de Spelen een middel waren om ‘de menselijke geest te verbeteren, hetgeen zou moeten leiden tot een harmonieuze en evenwichtige vorming en de verbetering van de mens’. Door dat ‘ethisch réveil’ zou de wereld toegroeien naar wederzijdse erkenning, samenwerking, vriendschap, coëxistentie, internationaal begrip en gezond sociaal gedrag. Verwerkelijking van het ‘Olympisch ideaal’ zou de wereld in staat stellen om een oplossing te vinden voor haar nog onopgeloste problemen. En het zou de onsterfelijke verdienste zijn van baron Pierre de Coubertin, de grondlegger van de moderne Spe-
len, dat hij de ideologische aansluiting had gevonden bij wat destijds, ‘in de oudheid’, de basis van de Olympische Spelen was geweest.
Een combinatie van leugens en gebrek aan kennis. In hun ‘Olympische Spelen in de oudheid’ hebben de Engelsman Finley en de Nederlander Pleket uitstekend gedocumenteerd aangetoond dat dit beeld op gespannen voet staat met wat de ‘oudheid’ werkelijk te zien gaf. De Spelen begonnen als een religieuze ceremonie, ter ere van oppergod Zeus en de overige goden. De winnaar kreeg voor altijd een plaats in de Griekse geschiedenis, tot meerdere glorie ook van zijn vader en verdere voorouders, de stad waar hij vandaan kwam en de goden die hem zo welgezind waren geweest. Dat verhinderde de Grieken niet om bij het streven naar de hoogste eer (en de daaraan verbonden voordelen van materiële aard, zoals veelal een levenslang pensioen) hun toevlucht te nemen tot allerlei ruwe en gewelddadige methoden, en tot bedrog en omkoping. Duizend jaar hebbende Spelen het uitgehouden, maar zij gingen te gronde aan politisering, professionalisme, commercialisering, specialisering, massaliteit, en eerloos geknoei met reglementen en technieken. Tenslotte bezweken ze aan de eigen degeneratie, al was er een formeel besluit van de Romeinse keizer Theodosius voor nodig om ze in het jaar 393 kortweg te verbieden als in strijd met de geest van het christendom.
Ook het gezeur over de Spelen die in de oudheid een soort verbod van oorlogvoering met zich zouden hebben meegebracht omdat ‘vrede’ een onderdeel van het ‘Olympisch ideaal’ was, moet maar eens een keer ophouden. In de duizend jaar dat de Spelen het uithielden hebben de Grieken elkaar in ontelbare oorlogen bestreden. Geen ‘Olympische geest’ kon daartegen op. Alleen was oorlog tegen het op zichzelf nogal nietige staatje Elis (het deel van de Peleponnesos waarin Olympia ligt) verboden gedurende de ‘Olympische wapenstilstand’. Dat had geen ideële, maar uitsluitend practische redenen. Natuurlijk moesten de Spelen niet door oorlog worden onderbroken. Bovendien moesten deelnemers en toeschouwers op althans een zekere mate van veiligheid kunnen rekenen bij hun vaak maandenlang durende reis naar en van de Olympia.
Het gekwezel van de Coubertin (die er prijs op stelde dat na zijn dood zijn hart zou worden ingemetseld in een te zijner ere op te richten monu-
ment in Olympia – hetgeen gebeurde) en in zijn navolging van de nationale Olympische Comité’s en het ioc, is oorzaak dat de hele gedachte van ‘moderne Spelen’ op bedrog berust: een ‘Olympische geest’ (vrede, een beter mens worden, meedoen is zaliger dan overwinnen, sport verbroedert, het gaat om de eer) heeft in de Oudheid niet bestaan en bestaat ook nu niet. Integendeel: ook Olympische sport is oorlog, meedoen is aardig maar het gaat om de eerste plaats en om niets anders, sport verbroedert soms misschien wel eens maar meestal niet, het gaat in het merendeel van de sporten om het materieel gewin dat uit het bereiken van de topplaatsen kan voortvloeien.
Misschien zou er nog iets te redden zijn geweest als men ooit was ingegaan op het idee van de voormalige Griekse president Karamanlis om een permanente plaats voor de Spelen in te richten in Griekenland, waar het allemaal begonnen is. En dat dan te doen voor een beperkt aantal disciplines. Maar in het ioc was daar geen belangstelling voor, ten dele op serieus te nemen gronden, maar vooral ook omdat ioc-leden graag op reis zijn en zich minstens even graag het middelpunt voelen van de internationale concurrentie van landen en steden die de eer van de organisatie voor zich opeisen. En die concurrentie neemt niet af (zoals het geval was toen er dik geld bij moest), maar toe (nu gigantische bedragen voor televisierechten en sponsoring de zaak ook financieel aantrekkelijk maken).
De wereld zit nu eenmaal in elkaar zoals ze in elkaar zit. De internationale sport is een enorme multinational geworden. Trek daar dan ook de consequenties uit. Vergeet al die Olympische onzin en kletsmeierij, en organiseer Wereldspelen zonder al de bijkomende poespas van ‘idealen’ en ‘geesten’. Hef alle nationale Olympische Comité’s op, maak van het ioc een herensociëteit, en ga over tot de orde van de dag: internationale sport is, behalve sport, ook business en politiek. Die erkenning zou althans de verdienste hebben dat de realiteit het uitgangspunt zou zijn voor de organisatie van evenementen op wereldschaal – als dat zo nodig moet. Natuurlijk zijn daarmee niet alle problemen opgelost. Verdere commercialisering kan het eigenlijke sportieve karakter uithollen en de politiek kan via boycots of terreur het nodige roet in het eten gooien. Dat zien we dán wel weer. Maar verlos ons eerst van de ‘Olympische gedachte’.