Hafid Bouazza
Schrijven als geluk
Schrijven beschouw ik als het meest hartstochtelijke werk dat er bestaat. Werken aan een artikel, een vertaling, of een verhaal brengt mij in een staat van geluk. Werken aan een boek grenst aan een waanzinnige euforie – met alle vermoeidheden en somberten van dien. Hiermee is meteen gezegd dat geluk als autonoom verschijnsel niet bestaat, het heeft, zoals alles bij de mens, een tegenhanger nodig, of een achtergrond. Eenduidigheid is niet typerend voor de mens en het monotheïsme is dan ook de mensen altijd opgelegd. Dualiteit is wat mij betreft het kenmerk van de mens. Deze dichotomie ligt dan ook ten grondslag aan alle vroege heidense geloven. Denk aan de Egyptische en de Hindoestaanse leer. Wat hieraan ten grondslag ligt is dat de mens uit man en vrouw bestaat, de wereld kent dag en nacht, zon en maan. De kosmische oerkrachten zijn altijd tweeledig en leven in een symbiose. Het Chinees karakter voor ‘mens’ is een neerwaarts gevorkte tak, een bifurcatie: de mens loopt op twee benen.
Schrijven is een staat bereiken waarin alles monistisch wordt, dat wil zeggen voortvloeit uit een verschijnsel, in dit geval de complexe geest van de schrijver. Ik geloofdat dit monistisch bewustzijn tevens de oorsprong is voor een monotheïstische visie: het besef van een eenheid, bereikt door de menselijke geest, leidde tot het geloof in een eenheid waarvan de mens een uitvloeisel is, namelijk God. Een schrijver of een dichter put uit die eenheid om tot verscheidenheid te komen, de gelovige verlangt naar die eenheid als naar een baarmoeder. De humanisten zochten die eenheid in de mens zelf en zagen die eenheid als de goedheid die de drijvende kracht van de mens is. Goedheid en godheid – ze schelen maar een letter en waar voor een dichter en schrijver zulke linguïstische overeenkomsten een verrukking kunnen zijn, zijn zij voor de zoeker naar zekerheid in het leven totaal niet van belang.
Recent neurologisch onderzoek, waar ik straks op terug kom, lijkt hen gelijk te geven, niet wat de goedheid betreft overigens, want goedheid is net zo goed een uitvloeisel van het menselijk, biologisch proces.
Waarom is de geest van de schrijver complex? Omdat de menselijke geest nu eenmaal complex is. En lezen is eveneens een complexe bezigheid.
De Argentijnse schrijver Borges heeft gezegd: Als ik schrijf denk ik niet aan de lezer, de lezer is op dat moment een imaginaire persoon, ik denk ook niet aan mezelf, want misschien ben ik op dat moment zelf een imaginaire persoon.
Dit is een mooie illustratie van het gevoel van trance, of extase dat het schrijven met zich meebrengt. Tijdens het schrijven schep je een ander ego, een ego waarmee je schrijft, je bent een bewuste geest geworden, een kern waaruit alles voortvloeit. Wat die kern precies is en waar die ligt, is denk ik niet een vraag waar een schrijver zich mee bezig moet houden. Daar zijn literatuurvorsers – vermomde psychoanalytici – voor. Wel is het duidelijk dat die kern bestaat uit een web van geheugen en bewustzijn – de twee elementen niet alleen van verbeelding, maar van de menselijke bewuste geest in het algemeen. Die eenheid, dat monisme, is de reden waarom zoveel schrijvers bezig zijn met identiteit en autobiografie. Borges voerde veelvuldig personages op die Borges heetten, Vladimir Nabokov was gefascineerd door anagrammen en zijn boeken zijn gevuld met verbasteringen van zijn naam, zoals Vivian Darkbloom. James Joyce verbasterde zichzelf en zijn broer in onbeschaamde en schokkend intieme hoofdstukken van Finnegans Wake.
Of je al dan niet autobiografisch schrijft, de verbeelding zal eerst je persoon in kaart moeten brengen, voordat het daadwerkelijke schrijven kan beginnen. De schrijver schrijft met een herschapen schrijversego – een Droste effect dat de obsessie van veel schrijvers voor spiegels en spiegelingen verklaart.
De termen ‘bewuste geest’ en ‘in kaart brengen’ heb ik uit het boek Het gelijk van Spinoza; Vreugde, verdriet en het voelende brein van Antonio Damasio (2003, vertaald door Maijolijn Stoltenkamp). Wat is het gelijk van Spinoza volgens Damasio, hoogleraar neurologie? Namelijk dat het lichaam en de geest onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Elk gevoel heeft een fysieke kant. Gevoelens van verdriet en vreugde zijn een complex – daar heb je het weer – samenspel van het lichaam en de hersenen en ze zijn verantwoordelijk voor het creëren van een ‘zelf’. In de woorden van Damasio: ‘Licht werpen op de neurobiologie van de gevoelens en de daaraan voorafgaande emoties levert een bijdrage aan onze visie op het vraagstuk van lichaam en geest, dat centraal staat bij het verwerven van inzicht in wie we zijn. Emoties en
aanverwante reacties horen bij het lichaam, gevoelens bij de geest. Het onderzoek naar hoe gedachten emoties teweegbrengen en naar hoe lichamelijke emoties veranderen in het soort gedachten dat we gevoelens noemen, biedt een veelbelovend perspectief op lichaam en geest, die waarneembaar ongelijksoortige manifestaties van één enkel, naadloos ineengeweven menselijk organisme.’
Damasio pretendeert geenszins het raadsel van de geest te hebben opgelost, maar hij zet wel een belangrijke stap. We moeten eerlijk zijn en zijn tak van onderzoek dezelfde tijd gunnen die het geloof en religie hebben gekregen voor hun conditionering en indoctrinatie.
Met Spinoza gelooft hij dat elk organisme een overleven in welbevinden nastreeft. Bij de mens is dit proces tot in de kleinste cellen terug te vinden. De tweeledigheid waarover ik eerder heb gesproken is een resultaat van de menselijke cyclus en een cyclus kan alleen in beweging blijven wanneer twee krachten aan het werk zijn. Veel boeken uit de wereldliteratuur hebben een cyclische vorm. De oude Grieken zagen de cyclus belichaamd in de Ceres, godin van de aarde en het koren.
Als de essentie van het menselijk organisme is het streven naar overleven in welbevinden, naar geluk, met andere woorden, dan duidt dit er ook op dat die staat niet de natuurlijke staat van de mens is.
Nabokov omschreef kunst als beauty and pity; schoonheid roept altijd mededogen op om het simpele feit dat zij moet vergaan. Ik wil stilstaan bij dat mededogen – een essentieel punt in het werk van Nabokov. Schrijven en lezen vormden voor hem esthetisch genot waarin men zich verbonden voelt met andere staten van leven of bewustzijn waarin kunst de norm is: kunst is in dit geval nieuwsgierigheid, tederheid, genegenheid, extase. Nieuwsgierigheid zet het proces op gang, want zij is nonconformisme in zijn meest onschadelijke vorm, zij is een beweging en tederheid, extase, genegenheid worden opgewekt niet via externe stimuli-voorvallen en gebeurtenissen in iemands leven – maar via interne wegen: een vorm van verbeelding, een vorm van innerlijke hallucinatie.
En dat is precies hoe Damasio het omschrijft: ‘Blijkbaar zijn de hersenen eveneens in staat bepaalde emotionele lichaamstoestanden intern te simuleren, zoals gebeurt bij het proces waarin de emotie sympathie wordt veranderd in een gevoel van empathie. Daarbij speelt een interne stimulering van de hersenen een rol die bestaat uit een snelle wijziging van de bestaande lichaams-
kaarten. Dit vindt plaats wanneer bepaalde hersengebieden… rechtstreeks signalen sturen naar de somatosensorische hersengebieden. Het bestaan en de lokalisering van overeenkomstige typen neuronen is onlangs vastgesteld. Deze neuronen kunnen in de hersenen van een individu de bewegingen representeren die dezelfde hersenen bij een ander individu waarnemen en signalen naar sensomotorische structuren zenden, zodat de overeenkomstige bewegingen óf op simulerende wijze worden “voorvertoond” óf werkelijk worden uitgevoerd. In beide gevallen creëren de hersenen kortstondig een reeks lichaamskaarten die niet nauwkeurig overeenkomen met de bestaande reële situatie van het lichaam.’
Met andere woorden: het is een vorm van hallucinatie. Simulatie en stimulatie zijn de kernwoorden hier en ze kunnen tevens toegepast worden voor het proces dat lezen en schrijven heet.
Wanneer wij mededogen vertonen, zijn wij aan het hallucineren. Dit wil zeggen dat onze hersenen de toestand die ons mededogen opwekt in kaart brengt op een moment dat er geen externe of fysieke stimuli zijn. Dat dit een biochemisch proces in de hersenen is, lijdt geen twijfel: mensen die een beschadiging hebben in de preffontale kwab van de hersenen, verliezen de mogelijkheid tot empathie. Ze verliezen de basis voor mededogen: gehechtheid.
Mededogen is belangrijk voor een schrijver: niet alleen vanwege de mogelijkheid om de karakters van de personages te kunnen doorgronden en begrijpen en daardoor helder weer te geven – hetgeen een neurologisch proces is – maar wellicht ook om een gebondenheid te voelen tijdens een egocentrisch en eenzaam werkproces. Schrijven is een cerebrale bezigheid, een intellectuele, maar emoties en denken sluiten elkaar niet uit. Ze versterken elkaar. De mens lijkt uit noodzaak dualistisch om tot een bepaalde eenheid te komen. Hoe vaak voelen we ons niet huiveren van genot? Een rilling voert tussen onze schouderbladen. Kinderen stampen van vreugde bij anticipatie op een beloning. Niet alleen de geest reageert, maar ook het lichaam, dat zo vele eeuwen door religies is veronachtzaamd en ontheiligd.
De geest bestaat uit voorstellingen of ideeën van het lichaam en die ideeën waren voor Spinoza evenredig aan inwerkingen op het lichaam. De geest is gevuld, zegt Damasio, met voorstellingen uit het vlees en met voorstellingen uit de specifieke zintuiglijke peilingen van het lichaam. Die voorstellingen komen op in de hersenen en een omvangrijk deel van de voorstellingen die
ooit in de hersenen ontstonden, krijgt zijn vorm door signalen uit het lichaam.
Al Pacino zegt in een film waarin hij de duivel speelt: De liefde is zwaar overschat. Biochemisch gesproken hetzelfde als grote hoeveelheden chocolade eten.
In chocolade zit een minieme hoeveelheid thc, het werkzame bestanddeel van cannabis. Tijdens een onderzoek liet men verliefde mensen naar verschillende foto’s kijken, waaronder die van hun geliefde, terwijl hun hersenwerking werd gemeten. Het bleek dat bij het zien van de foto met de geliefde erop, die hersendelen werden geprikkeld die ook door drugs worden geprikkeld. En onlangs is ontdekt dat een orgasme dezelfde hersendelen prikkelt als heroïne. Dit laatste wisten drugsgebruikers al lang en ik heb mensen gekend die zichzelf niet in één keer met heroïne injecteerden, maar de naald langzaam in en uit heten gaan, in een bekende nabootsing van de oudste beweging ter wereld. Het neurologisch bewijs is nu geleverd.
Zou het dan voordelig zijn om aan de drugs te gaan in plaats van verliefd te worden? Of als geluk door middelen opgewekt kan worden, waarom die middelen niet gebruikt? Het antwoord is: alcohol of andere middelen geven de hersenen consequent verkeerde informatie over de feitelijke toestand van het lichaam. Ze produceren namelijk vertekeningen, die in hoge mate afwijken van wat het lichaam gewoonlijk aan de hersenen zou doorgeven. Ze scheppen een bijziendheid ten aanzien van de werkelijke situatie en de toekomst.
Schrijven – en daarmee lezen – leidt tot geluk en als innerlijke hallucinatie vertekent het de informatie die de hersenen opvangen, want die signalen zijn niet afkomstig van de fysieke omstandigheden, maar van de woorden in het boek. Ik vraag mij af of lezen verslavend is. Ik denk het wel. Van schrijven weet ik het zeker. Schrijven brengt depressies voort en elke schrijver kent het bekende zwarte gat. Onthouding van alcohol en verdovende middelen brengt ook depressies met zich mee. Ik geloof dat het veelvoorkomend, maar niet noodzakelijk verbond tussen alcohol en literatuur, hieruit te verklaren valt. De behoefte om de hersenenkaarten constant te vertekenen.
Schrijven of lezen is geen vlucht uit de realiteit, daar geloof ik niet in, het is een vlucht in het innerlijke, naar de innerlijke taferelen die door de hersenen in kaart worden gebracht of vertekend. En ik zie niet in waarom een innerlijke werkelijkheid minder werkelijk is dan de fysieke omgeving. Ons gehele zelfbeeld is een vorm van innerlijke hallucinatie, gevormd door
hersenactiviteiten. Net zoals het bewustzijn – de last en lust van de schrijver.
Literatuur lijkt een natuurlijke stimulans te zijn om het streven van het menselijk organisme naar welbevinden teweeg te brengen. Taal is een manifestatie van de menselijke nieuwsgierigheid (misschien leerde je iets als je maar gewoon verder leefde, schreef Ernest Hemingway) en behoefte aan gebondenheid, namelijk communicatie.
Het complex aller complexen is wel het menselijk bewustzijn. Een wetenschapper heeft het menselijk bewustzijn als een grote trip beschreven, een induced state, een geval van een opgewekte staat. Als we slapen en de hersenen geen externe stimuli krijgen, begint ons bewustzijn zelf beelden te creëren: dromen.
Ik gebruik liever geen religieuze termen, maar leven en schrijven en lezen lijken op een epifanie, een openbaring, een manifestatie niet van het goddelijke, maar van het menselijke bewustzijn. Waar religie het menselijk bewustzijn terugwerpt op een hogere macht, werpt de literatuur ons terug op de onmetelijkheid en complexiteit van de mens zelf, vlees en geest. Het gevoel van verlichting, het besef van bewustzijn, namelijk dat we ons bewustzijn niet alleen van onszelf, maar ook van het feit dat we ons bewust zijn van ons bewustzijn van ons bewustzijn, is waar de verbeelding en literatuur beginnen. De mens is een beeldenbouwer, zoals blijkt uit de hersenen die constant kaarten scheppen van de toestand van ons lichaam en uit het feit dat het het metaforische gebruik van woorden is dat de menselijke taal oneindig maakt. Ons vocabulaire is eindig, het breidt zich wel uit, maar verwerpt ook veel – woorden die we archaïsch noemen en die uiteindelijk sneuvelen – maar het metaforisch gebruik ervan is oneindig: we spreken bijvoorbeeld over de poten van een dier, van een voorwerp en van een figuurlijke poot. Het vormen van een taal – een groot mysterie, ik geef het toe – lijkt een equivalent van de werking van de hersenen om voorstellingen te maken van ons lichaam en van de wereld om ons heen – voorwaarden voor het overleven. En net zomin als de hersenen een assertief organisme vormen, is de mens assertief: de mens is productief, creatief.
Nergens wordt dit zo mooi en treffend beschreven als in De Aardse Komedie van Pieter Boskma:
De religieuze beelden (‘zijn idolen achterna stuift op de rimpelloze stranden’) en waanbeelden (‘terwijl nieuwe kelen fluisteren van het tegenlicht / dat al in de ogen van de volgelingen openbreekt’) in deze magistrale zin mogen duidelijk zijn, maar ze zijn metaforisch gebruikt, omdat de dichter hierin bewijst dat het de mens is die de wereld vormgeeft, zoals profeten en andere
heilbrengers het hiernamaals, het tegenlicht, vormgeven. Die boom staat er al honderd jaar, ongezien door velen, maar pas wanneer hij geplant wordt in dit gedicht, krijgt hij een bestaan. De dichter heeft het gezien en de lezer ziet het nu ook. Met de religieuze metaforen stelt Boskma de poëtische epifanie gelijk aan religieuze openbaring. Het is deze devote en bijna-religieuze belevenis van de literatuur die Saul Bellow zo tegenstond in het werk van Vladimir Nabokov. Ik vraag mij echter af of de esthetische siddering die bij laatstgenoemde zo centraal stond bij het genieten van literatuur, zijn equivalent heeft bij de religieuze elatie: de hersengedeelten voor mystieke ervaringen zijn recentelijk gelokaliseerd, maar de uitwerking van het woord op de menselijke hersenen blijft, net zoals die van muziek, grotendeels onverklaard, omdat het inspeelt op verschillende gebieden van ons brein.
Het punt van epifanie, van inzicht, bevindt zich op een moment van evenwicht van gravitatie en cohesie, een mooie beschrijving van het menselijk organisme: de zwaartekracht en het naadloos ineengeweven organisme, dat mens heet. Een mens beweegt zich tussen verheffing en val: van de eerste stappen naar de omarming van de aarde.
Schrijven en lezen legt reflexen bloot die tot nu toe religieus geduid werden, maar in een goddeloze geest kunnen moeten die reflexen anders genoemd worden. Het zijn de creatieve reflexen van de hersenen.
Zo wordt de taal van het geluk vanzelf het geluk van de taal.
Dit is de uitgebreide tekst van een lezing gehouden voor de Schrijversvakschool in december 2003.