[p. 79]
Halbo C. Kool
Le poète pur parle
Ik ben een smerig rijmelaar
met roos en vet in ‘t sluike haar,
die, ongewaschen, ongeborsteld,
al zweetend met zijn rijmen worstelt
om, is per slot een vers gelukt,
na ‘n haastig middagmaal verrukt,
op alle muzen te gaan klinken
en me een goeden roes te drinken,
want zonder muze, zonder rijm,
ben ik een slordig sliertje slijm,
dat om zijn kleinheid te vergeten
zijn heil zoekt in onmatig eten,
in drank en spel en vrijerij,
een kermisklant, zoo vogelvrij….