[p. 32]
Hannah van Wieringen
Vijf gedichten
Sterfbed
ik wil heel graag van je winnen
met werkelijkheidsmemory
dus om je te vergeten denk ik veel aan je
zoals staren naar een blinde vlek
het werkt ik ontweet voortdurend van alles
draai ik het kaartje met solipsisme
ben ik de belg in de mop met de bananenschil
oh jee daar ga ik weer
ik drink ook veel ter ondersteuning
om het scherpe schedel te verzachten
dansen ja als ik mij lang genoeg omdraai
verjaag ik je als een soufi of zoals ouroubouros hapt
want in de ochtend als ik het slapen haal
matrassen draai dan lig je daar
in ‘t volle licht dan lig je daar
fluister je – niet eens boosaardig:
en nog een jaar en nog een jaar
[p. 33]
Totalitaire litanie
zusje lief zusje maak geen fout hou je tong in je mond oog sterk
de mensen zouden maar denken dat je niet vechten kan
ze hebben kwaad in de zin zusje ze willen je keeltje
je portemonneetje zusje je rimpelige handje je korte kootje
afzagen lief zusje je logge pas de weg versperren
voor hun eigen geluk zusje de mensen zijn de mensen
wolven kijk niet naar links naar de one hour sex show
fistfuck dildo etalage zusje kijk ook niet rechts de horror legerdump
zusje op je wandelroute door de winkelstraat zusje
de legerdump waar gasmaskers en bloedgleuven de verkopers
een schijn van hevig leven moeten verlenen zusje ze bepotelen
vudsig relikwieën van een strijd zusje die hen niet eigen is
in vredesnaam ook de bibliothecaressen zusje vertrouw ze niet loop door
langs de verstofte grotten waar boeken verknisperen tot gruis o vergis je niet
de mensen winden zich op alleen als andere mensen
kijken zusje ze laten zich raken alleen voor publiek
het zal ze verrotten ze verraden eerst de onderduikers
in hun hoofd en daarna wat overblijft sneller dan je gekweld kunt slikken
van onbehagen loop door kijk voor je zusje maak geen fout
vergeet de sappige lach van de dieporanje vrouw
met de lichte lippen voor de zonnebank zusje kanker krijgt ze
en de rimpeltering als ze niet oppast met wijdopengesperde ogen
klauwt ze je in haar ijdele doodsrochel vast
en verlaat je toch niet voor de febo zusje ze houden dieren ondergronds
en voeren nucleair veevoer aan door blauwe buizen zusje
bultige abcessen vergroeien hun oogkassen tot etterende kraters
de dieren zusje kunnen niet zien loop door ga voorbij
ook aan de belwinkel waar verraderlijk geknipte jongemannen
boven nieuwe toestellen punica oases optoveren van naderende gezelligheid
maar niets is minder waar zusje koud en hard
turen hun klanten tochtig door glanzende apparaatjes naar een
uiteenvallende zolderkamer in broek op hanzeveen zusje
waar een vals meisje van dertien haar tietjes ontbloot
zusje en de daklozenopvang zusje loop door daar spruiten
de luizen die groeien en krioelen langzaam
[p. 34]
onzichtbaar richting onze huizen zusje waar ze de muren bij nacht
laten fluoresceren in tekens die niemand begrijpt maar wees op je hoede
zusje denk aan ons pap en denk aan ons mam
zij hebben dit leven gegeven zusje niemand weet waarom
niemand weet waarom we hebben alleen elkaar loop toch door zusje
ik sta hier maak geen fout hou je tong in je mond oog sterk
[p. 35]
In geval van liefde
als je meer woorden kent
heb je er minder nodig
om te raken aan wat je bedoelt
in geval van liefde heb je hier niets aan
er zijn heel weinig woorden nodig
om van iemand te houden
je kunt het heel stil doen
soms wordt die stilte vals
dan kun je woorden proberen
over welke hoef je niet lang na te denken
als die woorden geen echo hebben
raak je iets kwijt in de ruimte buiten jezelf
niemand weet waarheen
verdwijnt wat verdwijnt
in de geschiedenis met mensen erin
is niet één mens nooit iets kwijtgeraakt
het is goed mogelijk dat een gedeelte van wat weg is
doorgegeven wordt in de holte van onze navels
nu weet je ook: wat binnen fel brandt
licht buiten niet noodzakelijkerwijs even fel op
soms dooft het raaskallend uit
voor de voeten van dat wie je aanbidt
[p. 36]
Lied voor dode eend
kijk je borsten bloedend op het berkenhout
je gele snavel gesloten als een mossel
veertjes los verwaaid omhoog door de keuken
kijk je wankele vinvoeten schommelloos
geen flepflep plakken over een weg achter
de liefde van dat moment snaterend jagend
opstuivend als een pijlstaart een luchtboot
een grondeleend als een gevederde prinses
kijk zo uit de lucht geplukt je glanzende vlucht
je swiftswift klapperende vleugelen
zinloze indianentooien op een aanrecht
kijkje lege lichaam in de ruimte
vogel zonder vogel lichaam zonder jou
[p. 37]
Over wat poëzie
de hele grote onmogelijkheid van het enorme volle alles
die knappende ballon in je uitklappende gogogadget borstkas
die de aardbol omvat inclusief wereldzeeën
woestenijen van ver voor onze tijden
ver voor de eerste kikkervis
dat ontsnapte gas van oermaterie
dat neer te halen met een mazig vlindernetje
koddige schep uit de lucht hop
en dan
die opgeschepte onmogelijke veelheid
verbinden aan het verbijsterend kleine niets
laten we zeggen
aan het sneeuwklokje in het aardewerken potje
dat in een vensterbank licht staat te verzamelen
als een pietà
bedaard het sneeuwklokje laten openklappen
pop zegt het klokje
open de tijd
adem uit
de stilte daarna
de afwezigheid van
dat geluid