[Oktober 2008 – jaargang 52 – nummer 425]
Hans den Hartog Jager
Reina Victoria
Als een koffer een leven is dat zo is samengebald dat het niet uit elkaar valt op een transportband van een vliegveld, dan woog het leven dat mij op 3 juli 2008 werd overhandigd acht kilo. Het was rood en van het merk Victoria. Victoria was niet uit elkaar gevallen, maar wel op een transportband achtergebleven, net zo lang rondjes draaiend tot een onderbetaalde klm-medewerker, de laatste staking nog in de benen, haar uit haar duizeligheid verloste. Victoria was niet het enige leven dat mij ter beschikking stond. Die middag van de derde juli, in de kelder van uitgeverij Van Oorschot, voelde ik me als een handelaar die op een slavenmarkt lippen optilde, tandvlees keurde en in billen kneep. Omdat de koffers volgens afspraak niet open mochten, had ik besloten dat het gewicht van de koffer gelijk zou zijn aan het soortelijk gewicht van het leven erin. Volume wilde ik, en vulling. Allereerst viel mijn oog op een grote, sobere blauwe draagtas. Maar toen ik die optilde meende ik het gerammel van tentstokken te horen – schielijk zette ik hem terug. De andere koffers leken weinig opmerkelijk; klein, licht, onbeduidend. Niet de moeite waard om je over te ontfermen.
Maar toen was daar Victoria.
Ze was niet de mooiste van het stel, maar wel de opmerkelijkste. De lekkerste, zogezegd. Rood, niet te groot en toch behoorlijk zwaar. Bovendien droeg het rood in combinatie met de naam een belofte van vrouwelijkheid in zich, verrassing, verleiding. Zodat ik enkele minuten later met Victoria op mijn bagagedrager over de Herengracht fietste. Ze was zwaar genoeg om mijn fiets uit balans te trekken. Ik was bang dat ze zou vallen en dacht aan Carice van Houten, achterop een fiets op de publiciteitsfoto’s voor Paul Verhoevens Zwartboek. Verleidelijk en recht, haar rokje optillend voor een groep passerende Duitse soldaten. Victoria.
Het voorstel me te ontfermen over een onbekende, gesloten koffer had in mijn omgeving tot de nodige opwinding geleid – bij mijzelf niet in de laatste plaats. Een koffer met onbekende inhoud! Schatgraven zonder vuile handen te maken! Zelfs de opmerking van de redactie dat de koffers waren
‘gescand op wapens, drugs en elektronica’ mocht de pret niet drukken, want dan bleef er nog genoeg over. Mijn favoriete scenario was een flink pak niet geld, omwikkeld met aluminiumfolie en verborgen in een zijvak. Maar juwelen, iPods (een leven in een leven), intieme dagboeken, setjes stiekeme foto’s van Wouter Bos of Rita Verdonk of Hugo Boss-pakken vol geheime notities waren ook goed. Steeds weidsere horizonnen doemden op: ik zou het adres van de bezitter achterhalen en in correspondentie met hem of haar treden. De kleren gaan verkopen in tweedehands winkels of op Marktplaats.nl. Ik zou nieuwe mensen ontmoeten en mijn leven zou een andere, rijke wending nemen.
Uit nieuwsgierigheid surfte ik alvast naar de website van Veilinghuis De Eland, dat zich meestal over de koffers en andere gevonden voorwerpen van Schiphol ontfermt. Onder het kopje ‘Schiphol gevonden voorwerpen’ prijkten tientallen foto’s van forse partijen troep in stalen kooien – de richtprijs (‘exclusief kar’) varieerde meestal tussen de tachtig en tweehonderd euro. Voor de hele partij. Geen bedragen waar je grote dromen op baseert. Er stonden wel prachtige foto’s tussen: mijn favoriet was het lot ‘posters en anderen’ waar een metalen Schipholkar is volgestapeld met skateboards en blauwe driehoekige kokers waarin het Van Gogh Museum zijn reproducties verpakt. Als medewerker van het museum zou ik daar werk van maken: al die partijen opkopen en de posters opnieuw in de winkel leggen. Ook het lot ‘kinderwagens en buggy’s’ mocht er trouwens zijn: tientallen achterlaten buggy’s, ingeklapt en wel, waar je een racewagen met tientallen wielen van zou kunnen bouwen die zich als een roze rups door de stad zou slepen. Maar stak daar nou een knuffelbeer tussen die kinderwagens uit? Ineens leken al die achtergelaten en vergeten koffers in hun kooi op droevige asielhonden of vluchtelingen in een Novib-kamp. Misschien was hier nog iets goed te doen. Iets moois. De koffer die ik zou uitkiezen, was een asielzoeker die ik een nieuw leven kon geven.
Zo kwam het dus, dat ik me wat schuldig voelde toen ik met Victoria door de stad fietste. Ik was niet gezwicht voor de meest tragische, het meest noodruftige leven – ik had gewoon het lekkerste wijf uitgekozen, de asielzoekster met wat onbeholpen lippenstift op. Victoria was plat en opzichtig en ik was ervoor gevallen. Waarom had ik niet wat verder gekeken? Passerende toeristen keken me verbaasd en nieuwsgierig aan: alsof ik een veel te jonge vriendin achterop had. Ik probeerde me voor te stellen wat Victoria allemaal voor me verborg. Veel roze, nam ik aan. Pantermotieven. Leggings. Wat moest ik in vredesnaam met haar doen? Zou ze me weten te verrassen?
Thuis liep ik naar buiten en legde haar op de tuintafel. Het was een mooie zomerdag, vlak voor de vakantie. In onze binnentuin was het rustig, alsof iedereen Victoria en mij onze privacy gunde. Haar rood contrasteerde opzichtig met het groen van de klimop en de hortensia’s. Waar zou ik beginnen? Eerst het kleine semi-geheime zijvakje, zodat het grootste wonder zich meteen zou onthullen? Het voorvak? Of toch maar meteen de grote rits in het midden, zodat Victoria zich meteen in al haar glorie kon openbaren? Ik koesterde het moment. De verwachting. Zo zou het hele leven moeten zijn dacht ik: een lang en prachtig vooruitzicht dat in de volgende minuut alle hoop vervuld zou worden.
Ik opende de grootste rits.
Achteraf heb ik me wel afgevraagd wat ik had moeten aantreffen om door het grote geluksgevoel te worden overstroomd. Acht kilo goud? Pakjes biljetten van 100 dollar? Het geheime dagboek van Paris Hilton? Had Victoria me ooit zoveel kunnen schenken dat ik tevreden was geweest?
Maar het was erger dan gedacht. Mijn voorgevoel bleek beter te kloppen dan ik ooit had durven denken. De inhoud van de koffer, die daar in de zachte zomerzon op mijn tuintafel lag, straalde een overweldigend beeld van jeugdig, vaal gewassen roze uit. Roze hemdje. Roze t-shirt. Roze onderbroeken. Roze etui. Cadeautje in roze pakpapier. Daartussen lagen allerlei schijnbaar onbeduidende prullen. Een bruinig vest. Een vaalblauwe joggingbroek. Zeker vijf plastic zakjes met goedkope speldjes van Ierse klavertjes. Een Russisch exemplaar van het ‘lad magazine’ Maxim met twee schaars geklede modellen op de voorkant. Een bruinoranje handdoek, opmerkelijk morsig – het klopte allemaal. Maar wat erger was: Victoria stonk. Wonderlijk, bedacht ik, hoe zelden mensen geur betrekken in hun dromen en hun verwachtingen. En dat terwijl geur toch een doorslaggevende factor voor aantrekkingskracht schijnt te zijn. Maar Victoria stonk zo dat alle hoop en alle verwachtingen voor mijn ogen verschrompelden: oud zweet, vervaalde katoen, algehele menselijke misère. De afvalkelder van een kringloopwinkel. De geur was zo sterk dat ik me walgend van haar afkeerde – ik liet Victoria achter op de tafel, ging naar binnen en sloot de tuindeur.
Daar lag ze dan.
Die middag keek ik af en toe naar buiten: een oude vervuilde zwerver die zich had genesteld in mijn tuin. Ik was kwaad, omdat hij zich naar binnen had weten te dringen door zich te hullen in de verleidelijke kleuren van een jong meisje. Tegelijk was het ook alsof ik werd gestraft voor mijn hebzucht. Wat kon Victoria eraan doen dat ze stonk? Haar eigenaresse was op vakantie
geweest (in Ierland ongetwijfeld), had haar oude, vuile kleren in een koffer gestopt en was de weg kwijt geraakt. Ineens was Victoria maandenlang in een metalen bagagekooi op Schiphol beland – geen wonder dat ze daar een tragische bedompte geur ontwikkelde. Bovendien: het voelde als verraad aan mijn verwachtingen om haar nu zomaar te laten barsten. Moest ik haar niet nog minstens een kans geven? De hele middag was ik bezig mezelf te vermannen (Het is maar een koffer! Maak je niet zo druk!) maar de lucht was zo indringend geweest, dat ik de tuindeur niet durfde te openen. Ik moest het onder ogen zien. Victoria was haar betovering kwijt; de verwachting was gestorven. In mijn tuin lag het lijk van een onbekende reiziger.
Om een uur of vijf hakte ik de knoop door. Ik pakte een paar rode plastic handschoenen uit de keukenkast en liep kordaat op Victoria af.
Traag, besluiteloos, groef ik in de koffer. De kleren en spullen waren ongewoon gewoon. Victoria had ongetwijfeld toebehoord aan een meisje, maar haar leeftijd was niet makkelijk vast te stellen. De overdaad aan roze duidde op een jaar of acht, negen, wat leek te worden bevestigd door een dik roze etui met glittertjes, dat een mooie, duidelijk gekoesterde set kleurpotloden bevatte – allemaal even lang, de punten netjes geslepen. Maar hoe verder ik groef, hoe ouder Victoria werd. Eerst stuitte ik op twee roze onderbroeken van het merk ‘Sexkiss’. Daarna op een paar afgetrapte roze sportschoenen, merk Mazze, maat 40. Helemaal onderin lagen twee inlegkruisjes. Of ik wilde of niet, langzaam vormde zich een beeld van een jonge vrouw. Als ik het tijdschrift moest geloven kwam ze uit Rusland, afgaand op de klavertjes (hoe dieper ik groef, hoe meer er opdoken) was ze in Ierland op vakantie geweest. Ik stond juist op het punt de merken maar eens gezamenlijk te googelen, toen ik voor de zekerheid nog een blauwe broek pakte om die op zijn afkomst te controleren. Er vielen vier foto’s uit.
Verdomd.
Enigszins beschroomd, de handschoenen nog steeds aan, raapte ik ze van de grond. Ik had al bijna afscheid van Victoria genomen, maar nu zette ze nog een laatste charmeoffensief in. Alsof ik op bezoek was geweest in een asiel, een hond had geaaid, wilde vertrekken en het beest ineens hartstochtelijk aan m’n hand begon te likken. Op drie van de vier foto’s stond hetzelfde meisje, in verschillende stadia van haar leven. Ze had een Latijns-Amerikaans uiterlijk. Op de oudste foto is ze zes, zeven jaar oud, wat mollig en gekleed in een lichtblauw pakje dat nog het meest lijkt op een school-uniform voor feestdagen – haar haar is ingevlochten, ze poseert voor een geelrood gordijn met sterren erop en een Mickey Mouse in gala-uniform.
Op de volgende foto is een paar jaar ouder. Nu staat ze voor een rood-wit-blauwe vlag met verticale banen. Ze draagt een spijkerrokje met geborduurde bloemetjes en een wit topje, roze lippenstift, roze oogschaduw. Over haar borst hangt een witte sjerp, duidelijk huisgeknutseld, met daarop in gele letters de tekst ‘Reina del prescol’. In haar haar prijkt een zilveren kroontje.
Ach mijn Victoria, de koningin van de school.
Op de derde foto begint ze zowaar allure te krijgen. Deze foto is gemaakt op een feest. Victoria staat op een plein gehuld in een zwierige witte baljurk met roze gebloemde stroken op het eind. Naast haar is nog net een meisje in dezelfde jurk te zien – vermoedelijk treedt ze op. Achter haar kijken armoedig geklede kinderen toe, jongens in matrozenpakjes klappen op de maat. En ineens is daar tekst: ‘Clausure Ano Lectivo 2007. Esc. Bás. Prof. Rosa C. Ventre’. Die letters staan ook op de vierde foto; daarop is een jongen te zien die een oorkonde krijgt overhandigd door een mollige blanke vrouw. Vast haar broertje.
Ach, Victoria.
Even googelen (hoe deden privédetectives dat vroeger in vredesnaam) is genoeg om de elementaire gegevens te achterhalen. De Escuela Prof. Rosa C. Ventre ligt in Ypacaraí, een stad in het zuiden van Paraguay, niet ver van Asunción. Over de school zelf is weinig te vinden, behalve dat ze vermoedelijk groot is en dat kinderen er van hun zesde tot hun zestiende terecht kunnen. Bovendien passen de kleren in de koffer heel goed bij de Victoria op de laatste foto – laat ze daar veertien, vijftien zijn. Victoria is dus op vakantie geweest in Ierland. Ze heeft een hele lading shamrocks voor haar vrienden en vriendinnen meegenomen, plus twee folders van de Acessorize-accessoirelijn van topmodel Heidi Klum. Het klopte allemaal. Het roze. De geluksklavertjes. Heidi Klum. Sexkiss – Victoria begon zich in al haar contouren en trekken voor me af te tekenen. Uit de stinkende koffer was een mens opgestegen.
Of was ik te gretig? Hoe kwam een Paraguyaans meisje, op vakantie in Ierland aan een Russische Maxime? En waarom waren sommige kledingstukken verpakt in doorzichtige plastic zakjes? Had Victoria dat zelf gedaan, voor haar vertrek, of hadden er gretige douanebeambten in haar koffer zitten graven? En als dat zo was, hoeveel hadden ze dan weggehaald? Maar plotseling besefte ik waarom ik werkelijk twijfelde: als Victoria weer mens was geworden, was ik iets aan haar verplicht. Als ik zo dicht bij haar stond, haar gekoesterde potloodetui had doorgesnuffeld, wist welk merk dag-
crème ze gebruikte (Avon) en haar onderbroeken had gezien, was ik dan niet verplicht haar spullen bij haar terug te bezorgen?
Maar hoever moest ik daarin gaan? Moest ik nu naar Escuela Prof. Rosa C. Ventre in Ypacaraí gaan mailen om haar te achterhalen? Maar wie zei dat de koffer van haar was, en niet van een in Rusland wonende nicht, die de foto’s had meegekregen voor haar familie?
Ondertussen stonk ze nog steeds vreselijk, mijn Reina Victoria.
Nu, enkele maanden later, besef ik dat ik in een val ben getrapt. Een koffer is een achtergebleven leven waar je makkelijk afstand van kunt nemen – zolang je haar tenminste gesloten laat. Maar door Victoria te openen, haar te bekijken en te onderzoeken, had ik haar een geest gegeven, betekenis, net zoals die eenzame pup in het asiel. Wat moest ik met haar doen? Ik gooide de spullen terug en deed de rits dicht. Vervolgens nam ik een grote vuilniszak, schoof Victoria erin en zette haar onder het terras, naast de tuinstoelen en de krat met bier. Zo stond ze daar. Langzaam te versterven. Af en toe dacht ik aan het etui met potloden en het dansende meisje in de roze-witte jurk.
Een maand later vond ik het volgende bericht in de krant.
‘De Belgische luchthaven Zaventem heeft besloten om bagage van Afrikaanse passagiers te vernietigen omdat deze ondraaglijk begint te stinken. Een driedaagse staking van de bagage-afhandelbedrijven Aviapartner en Flightcare zorgde afgelopen week voor een chaos op het Brusselse vliegveld. Daardoor staan er momenteel nog ongeveer 1000 koffers te wachten op hun rechtmatige eigenaar. Maar ze zullen niet allemaal hun doel bereiken. Een deel blijkt namelijk te zijn volgestouwd met vlees- en viswaren. En die blijven niet lang goed, merkten luchthavenmedewerkers na enige dagen. Het blijkt vooral te gaan om Afrikaanse koffers.
Jan Van de Cruysse, woordvoerder van Brussels Airport, verhaalt in dagblad De Standaard over extreme geuren: “Het is daar de gewoonste zaak van de wereld om speciale vlees- en viswaren uit het land van herkomst mee te nemen, meestal op vraag van vrienden en familie. Het gaat daarbij meestal om etenswaren die ons land eigenlijk niet in mogen, maar ze verpakken dat zo dat het geen geur verspreidt als ze aankomen. Maar als zo’n koffer een paar dagen blijft staan, is de stank niet meer te harden.” Om de volksgezondheid niet in gevaar te brengen, werd tot de drastische vernietigingsmaatregel besloten.’
Ik schoof de vuilniszak onder het terras vandaan, maar pakte hem niet uit.
Ik dacht aan Victoria, die ongetwijfeld geen Victoria heette en die tegen al haar vriendinnen had geroepen dat ze de klavertjes die ze voor hen had meegenomen onderweg was kwijtgeraakt. Samen met haar lievelingsetui. Die, om zichzelf te troosten, in plaats van roze nu gouden sportschoenen had gekocht. Er was niets dat ik voor haar kon doen, of eigenlijk: niets dat ik voor haar wilde doen. Als straf bleef ik zitten met Victoria zelf: ik kon het niet over mijn hart verkrijgen haar weg te gooien. God weet waarom. Er zou een asiel voor verlaten koffers moeten komen.