Han’s misdaad
Kort verhaal
door Shiga Naoya
Zeer tot ieders verbazing raakte tijdens een voorstelling de jonge Chinese goochelaar Han met een van zijn zware messen de halsslagader van zijn vrouw. De jonge vrouw stierf onmiddellijk. Han werd gelijk gearresteerd. Dit gebeurde in tegenwoordigheid van de directeur van het theater, Han’s Chinese assistent, de man die de nummers aankondigde en driehonderd toeschouwers. Er was ook nog een agent van politie die achter in de zaal op post had gestaan. Ondanks al deze getuigen was het een volkomen raadsel of dit een moord was of een ongeluk.
Het nummer van Han zat zo in elkaar: Zijn vrouw moest voor een houten plank staan, ongeveer zo groot als een deur en hij wierp dan van ongeveer vier meter zijn messen naar haar toe, zodat deze met een tussenruimte van een centimeter of vijf in de plank terecht kwamen en de omtrek van haar lichaam aangaven. Bij elke worp uitte hij een korte, scherpe kreet alsof hij hiermee zijn prestaties wilde accentueren.
De onderzoekingsrechter ondervroeg het eerst de directeur van de zaak waarin Han optrad.
‘Beschouwt u dit als een erg moeilijk nummer?’
‘Neen, Edelachtbare, voor een geoefend messenwerper is het helemaal niet zo moeilijk. Wel eist het sterke zenuwen en algehele concentratie.’
‘Dat begrijp ik. Aangenomen dat dit een ongeluk was, vindt u het dan niet een voorbeeld van een uiterst onwaarschijnlijk soort ongeluk?’
‘Ja zeker, Edelachtbare. Als dit soort ongelukken niet zo onwaarschijnlijk was, zou ik zo’n nummer nooit in mijn zaak hebben laten opvoeren.’
‘Welnu, neemt u dus aan dat dit opzettelijk gebeurd is?’
‘Neen, Edelachtbare. Een dergelijk nummer dat uitgevoerd wordt van een afstand van twaalf voet vergt niet alleen geoefendheid, maar tegelijkertijd een zeker – intuïtief gevoel. Het is waar dat bij mensen van het vak een misworp practisch uitgesloten wordt geacht, maar na wat er gebeurd is denk ik dat wij zullen moeten toegeven dat de mogelijkheid van een foutieve worp altijd aanwezig blijft.’
‘Wat denkt u dat er gebeurd is. Gooide hij mis of deed hij het opzettelijk?’
‘Dat zou ik niet durven zeggen, Edelachtbare.’
De rechter stond voor een raadsel. Hier was iemand gedood, maar of het doodslag was of een moord met voorbedachte rade was onmogelijk vast te stellen. Als het een moord was, dan was het zeker een heel handige, dacht de rechter.
Daarna besloot de rechter de Chinese assistent te ondervragen, die al sinds vele jaren met Han samenwerkte.
‘Hoe gedroeg Han zich gewoonlijk?’ vroeg hij.
‘Hij was altijd een nette vent, Edelachtbare. Hij dobbelde niet, dronk niet en zat niet achter vrouwen heen. Bovendien is hij het vorige jaar Christen geworden. Hij leerde Engels en gebruikte zijn vrije tijd om hele stapels preken te lezen, de Bijbel en dat soort dingen.’
‘En hoe was zijn vrouw?’
‘Ook heel keurig, Edelachtbare. Zoals u wel zult weten zijn rondtrekkende artiesten gewoonlijk niet de netste soort mensen. Mevrouw Han was een allerliefst vrouwtje en heel wat mannen deden haar zekere voorstellen, maar op zulke dingen ging zij nooit in.’
‘Wat voor karakters hadden ze?’
‘Altijd even vriendelijk en aardig, mijnheer. Ze waren buitengewoon goed voor al hun vrienden en kennissen en maakten met niemand ruzie. Maar…’ Hij hield op en bedacht zich voor hij verder ging. ‘Edelachtbare, ik ben bang dat wat ik nu ga vertellen niet zo best is voor Han. Maar, om u de waarheid te zeggen, deze twee mensen die voor anderen zo vriendelijk en onzelfzuchtig waren, waren ontstellend wreed voor elkaar.’
‘Hoe kwam dat?’
‘Ik weet het niet, Edelachtbare.’
‘Was dat zo lang als je ze gekend hebt het geval?’
‘Neen, Edelachtbare. Ongeveer twee jaar geleden werd mevrouw Han zwanger. Het kind werd voortijdig geboren en stierf na een dag of drie. Dat bracht verandering in hun verhouding. Over de meest gewone dingen maakten ze de verschrikkelijkste ruzies en het gezicht van Han werd dan zo wit als een doek. Hij eindigde dan altijd met plotseling stil te worden. Hij sloeg haar nooit of iets dergelijks – ik veronderstel dat dat tegen zijn principes geweest zou zijn – maar als je naar hem keek, Edelachtbare, kon
je aan zijn ogen zijn verschrikkelijke woede zien. Het was soms erg beangstigend.
Op een keer vroeg ik Han waarom hij zich niet van zijn vrouw liet scheiden als de zaken toch zo slecht tussen hen stonden. Hij vertelde dat hij geen eigenlijke reden voor een scheiding had, hoewel zijn liefde voor haar al dood was. Natuurlijk voelde zij dit en verdween haar liefde voor hem ook langzamerhand. Dit alles heeft hij mij zelf verteld. Ik denk dat hij de Bijbel en al die preken las om de woede in zijn hart te bedaren en op te houden zijn vrouw te haten, tenslotte had hij er geen reden voor. Mevrouw Han vond ik werkelijk aandoenlijk. Zij was al bijna drie jaar bij Han en had als rondreizende kunstenmaakster het hele land met hem doorgetrokken. Als zij Han in de steek had gelaten en naar huis was gegaan, denk ik niet dat ze makkelijk had kunnen hertrouwen. Hoeveel mannen zouden een vrouw vertrouwd hebben die al die tijd op die manier had rondgereisd. Ik vermoed dat zij daarom bij Han bleef, hoewel ze zo slecht met elkaar opschoten.’
‘En hoe denk je eigenlijk over haar dood?’
‘Bedoelt u, Edelachtbare, of ik het als een ongeluk beschouw of dat ik denk dat hij het met opzet heeft gedaan?’
‘Ja, dat bedoel ik.’
‘Ach, mijnheer, sinds de dag dat het gebeurd is heb ik in gedachten die zaak van alle kanten bekeken. Hoe meer ik er over denk, hoe minder ik weet wat ik er van moet denken. Ik heb met de aankondiger er over gesproken en hij zegt ook dat hij niet kan begrijpen wat er gebeurd is.’
‘Maar nu zou ik dit van u willen weten. Heeft u zich op het moment dat het gebeurde afgevraagd of het een ongeluk of opzet was?’
‘Ja, mijnheer, dat heb ik gedaan. Ik dacht…, ik dacht: Nu maakt hij haar dood.’
‘Met opzet bedoelt u?’
‘Ja, mijnheer. Hoewel de aankondiger zegt, dat hij toen dacht: Zijn hand is uitgeschoten.’
‘Ja, maar hij wist niets van hun dagelijkse ruzie af.’
‘Dat kan wel zo zijn, Edelachtbare. Maar toch heb ik mij achteraf afgevraagd of ik niet “Hij vermoordt haar” heb gedacht, omdat ik van hun slechte verstandhouding afwist.’
‘Hoe reageerde Han op dat moment?’
‘Hij schreeuwde: “Ha!” Toen ik dat hoorde keek ik op en zag hoe het bloed uit de hals van zijn vrouw stroomde. Zo bleef ze enkele seconden staan, daarna leek het of haar knieën onder haar opgevouwen werden en zwaaide haar lichaam naar voren. Toen het mes er uit viel zakte ze als een hoopje op de vloer in elkaar. Niemand van ons kon iets doen. We zaten als versteend en staarden naar haar. Wat Han betreft, ik kan onmogelijk zijn reacties beschrijven. Pas toen de gedachte in mij opkwam: “Het is zo ver, hij heeft haar vermoord”, keek ik naar hem. Zijn gezicht was doodsbleek en zijn ogen waren gesloten. De toneelknecht liet het gordijn zakken. Toen zij het lichaam van mevrouw Han wegdroegen was zij al dood. Han liet zich op zijn knieën vallen en een tijd lang bad hij in stilte.’
‘Maakte hij de indruk erg van streek te zijn?’
‘Ja, mijnheer, hij was heel erg van streek.’
‘Dank u wel. Als ik nog wat van u weten wil zal ik u opnieuw laten roepen.’ De rechter liet de Chinese assistent gaan en deed Han ontbieden.
Het intelligente gezicht van de goochelaar zag bleek en betrokken, bij eerste oogopslag was hem al aan te zien dat hij in een staat van zenuwachtige overspanning verkeerde.
‘Ik heb de directeur van het theater en uw assistent al ondervraagd,’ zei de rechter, toen Had had plaats genomen. ‘Ik ben nu van plan u te verhoren.’
Han boog het hoofd.
‘Vertelt u mij eens,’ zei de rechter, ‘heeft u ooit van uw vrouw gehouden.’
‘Vanaf onze trouwdag tot de geboorte van het kind heb ik veel van haar gehouden.’
‘En waarom heeft de geboorte van het kind daar verandering in gebracht?’
‘Omdat ik wist dat het niet van mij was.’
‘Wist u wie die andere man was?’
‘Ik had daar zo mijn gedachten over. Ik denk dat het de neef van mijn vrouw was.’
‘Kende u hem persoonlijk?’
‘Hij was een goede vriend van me. Hij was die het eerst opperde dat we maar moesten. Hij was het die mij aanspoorde haar te trouwen.’
‘Ik veronderstel dat ze die verhouding voor uw huwelijk hadden.’
‘Ja, mijnheer, het kind werd acht maanden nadat we getrouwd waren geboren.’
‘Volgens uw assistent was het een te vroeg geboren kind.’
‘Zo heb ik het aan iedereen verteld.’
‘Is het kind niet kort na de geboorte gestorven? Wat was de doodsoorzaak?’
‘Zijn moeder smoorde het aan haar borst.’
‘Heeft uw vrouw dat expres gedaan?’
‘Ze zei dat het per ongeluk was.’
De rechter zweeg en staarde naar Han’s gezicht. Han hief zijn hoofd op, maar hield de ogen neergeslagen terwijl hij op de volgende vraag wachtte.
De rechter vervolgde: ‘Heeft ze haar verhouding tot hem bekend?’
‘Zij heeft niets bekend en ik heb haar niets gevraagd. De dood van het kind leek een vergelding
voor alles en ik nam mij voor om zo grootmoedig mogelijk te zijn.’
‘Tenslotte was u niet tot grootmoedigheid in staat.’
‘Ik kon de gedachte niet van mij afzetten, dat de dood van het kind een onvoldoende vergelding was. Zonder mijn vrouw was ik in staat om kalm te redeneren, maar zo gauw ik haar zag gebeurde er iets binnen in me. Als ik haar lichaam zag werd ik woedend.’
‘Is het denkbeeld van een scheiding nooit in u opgekomen?’
‘Ik heb dikwijls gedacht dat het maar beter was om te scheiden, maar ik heb dat nooit aan mijn vrouw gezegd. Mijn vrouw zei altijd dat zij zonder mij niet leven kon’
‘Hield ze van u?’
‘Ze hield niet van me.’
‘Waarom zei ze dan zo iets?’
Ik denk dat het op de materiële kant van het leven sloeg. Haar ouders waren door haar oudste broer geruïneerd en ze wist wel dat geen enkel serieus man zin zou hebben een vrouw te trouwen die de echtgenoot van een rondreizende kunstenmaker was geweest. Ook had ze te kleine voeten om gewoon uit werken te kunnen gaan.’
‘Hoe was uw fysieke verhouding?’
‘Ik denk dat die net zo was als bij andere echtparen.’
‘Heeft uw vrouw wel van u gehouden?’
‘Ik geloof niet dat ze van mij hield. Ik geloof zelfs, dat het voor haar uiterst pijnlijk geweest moet zijn met mij als mijn vrouw te leven. Toch hield zij het vol. Ze hield het vol met een mate van geduld die voor een man ondenkbaar is. Terwijl mijn leven bezig was langzamerhand kapot te gaan, sloeg zij mij met een koude, wrede blik in haar ogen gade. Ze toonde nooit een spoor van medeleven als ze zag hoe ik in doodsangst worstelde om in een beter, warer soort van bestaan te vluchten.’
‘Waarom kon u niet tot een beslissende daad komen -, het met haar uitmaken, of desnoods haar verlaten?’
‘Omdat ik vol idealen zat.’
‘Welke idealen?’
‘Ik had de behoefte mij tegenover mijn vrouw zo te gedragen dat ons huwelijk door mijn schuld niet verkeerd zou kunnen gaan. Maar dat is tenslotte niet gelukt.’
‘Heeft u er nooit over gedacht om uw vrouw te doden?’
Han gaf geen antwoord en de rechter herhaalde zijn vraag. Na een lange pauze zei Han: ‘Voor het denkbeeld haar te doden in mij opkwam heb ik dikwijls gedacht, dat het maar het beste zou zijn als zij dood ging.’
‘Dus als het niet in strijd met de wet geweest was zou u haar misschien wel gedood hebben.’
‘Ik dacht niet in rechtstermen, mijnheer. Dat heeft mij niet tegen gehouden, het was alleen omdat ik te zwak was. Tegelijkertijd had ik dat overheersende verlangen naar een ander soort leven.’
‘Ondanks dat dacht u er over om uw vrouw te vermoorden.’
‘Ik heb nooit besloten om het te doen. Maar ja, het is waar dat ik er één keer over gedacht heb.’
‘Hoe lang voor de gebeurtenis was dat?’
‘De avond daar voor, of misschien was het zelfs dezelfde morgen.’
‘Had u met elkaar ruzie gehad?’
‘Ja, mijnheer.’
‘Waar over?’
‘Over zo’n kleinigheid, dat het de moeite van het noemen niet waard is.’
‘Probeer het mij te vertellen!’
‘Het ging over het eten. Ik raak tamelijk gauw uit mijn humeur als ik een poos niet te eten heb gehad. Die avond treuzelde mijn vrouw nogal en was ons avondeten niet op tijd klaar. Ik werd er woedend om.’
‘Was u heftiger dan anders?’
‘Neen, maar na afloop bleef ik opgewonden, wat ongewoon was. Dat kwam denkelijk doordat ik in de voorgaande weken zo had zitten tobben. Ik verlangde naar een ander bestaan en wist dat ik er niets aan kon veranderen. Ik ging naar bed, maar kon niet in slaap komen. Allerlei schokkende gedachten gingen mij door het hoofd. Ik kwam er toe te denken, dat wat ik ook mocht doen, ik nooit in staat zou zijn de dingen te bereiken waarnaar ik verlangde – dat hoe moeizaam ik ook trachtte, ik nooit aan al de gehate kanten van mijn tegenwoordig leven zou kunnen ontsnappen. Deze treurige, hopeloze staat van zaken scheen geheel in verband te staan met mijn huwelijk. Ik verlangde er wanhopig naar een lichtpuntje te vinden dat mij uit mijn duisternis zou voeren, maar zelfs dit verlangen werd geleidelijk uitgedoofd. Alleen de hoop op ontsnapping flikkerde en sputterde nog steeds in me en ik wist, dat als die ooit uit zou gaan, ik een dood man zou zijn voor alle voornemens en bedoelingen.’
‘En toen begon de afschuwelijke gedachte in mijn brein te fladderen. “Als zij maar dood zou zijn. Als zij maar dood zou zijn. Waarom zou ik haar niet dood maken.” De practische consequentie van zo’n misdaad betekende niets meer voor mij. Zonder twijfel zou ik naar de gevangenis gaan, maar het leven in een gevangenis kon niet erger – kon alleen beter zijn – dan mijn tegenwoordig bestaan. En toch
had ik op een of andere manier het gevoel dat met het doden van mijn vrouw niets zou opgelost worden. Het zou een ontduiken van de afloop geweest zijn, op dezelfde manier als een zelfmoord. Ik moest door het lijden van iedere dag heen, er was geen manier om dat te ontwijken, vertelde ik mijzelf. Dit was mijn ware leven geworden: lijden.
Terwijl mijn gedachten langs deze wegen renden vergat ik bijna dat de oorzaak van mijn lijden naast mij lag. Totaal uitgeput lag ik daar, niet bij machte om te slapen. Ik viel in een lege toestand van bedwelming en terwijl mijn gefolterde geest ongevoelig werd, verdween gelijdelijk ook het denkbeeld, mijn vrouw te vermoorden. Daarna werd ik overmand door het treurige, lege gevoel dat op een nachtmerrie volgt. Ik dacht aan al mijn goede voornemens een beter leven te beginnen en begreep dat ik te weekhartig was om ze uit te voeren. Toen eindelijk de dag aangebroken was zag ik dat mijn vrouw ook niet had kunnen slapen.’
‘Gedroeg u zich nog normaal tegenover elkaar, toen u opstond?’
‘We zeiden geen woord tegen elkaar.’
‘Maar waarom bent u toch niet van haar weggegaan, als het al zo erg was?’
‘Edelachtbare, denkt u dat dat een oplossing voor mijn probleem geweest zou zijn? Neen, neen, dat zou een ontwijken van de afloop geweest zijn. Zoals ik u al verteld heb, was ik vast besloten mij zo tegenover mijn vrouw te gedragen, dat het niet mijn schuld zou zijn als het verkeerd ging.’
Han staarde ernstig naar de rechter, die met het hoofd knikte als een sein voor hem om verder te gaan.
‘De volgende morgen was ik lichamelijk totaal uitgeput en vanzelfsprekend waren mijn zenuwen aan flarden. Het was een kwelling om rustig thuis te blijven en zo gauw ik aangekleed was, verliet ik het huis en dwaalde doelloos door de verlaten wijken van de stad. Voortdurend keerde de gedachte terug dat ik iets moest doen om een oplossing te vinden, maar het denkbeeld van een moord kwam niet meer in mij op. De waarheid is, dat er een gaping was tussen mijn gedachten over moord van de nacht tevoren en elk daadwerkelijk besluit om een misdaad te begaan. Ik heb werkelijk geen moment zelfs aan de opvoering van die avond gedacht. Als ik dat wel gedaan had, zou ik zeker besloten hebben om dat messenwerpersnummer er uit te laten. Er waren dozijnen andere nummers, waardoor het vervangen had kunnen worden. Tenslotte werd het avond en was het onze beurt om op te treden. Ik had geen enkel voorgevoel dat er iets uitzonderlijks zou gaan gebeuren. Zoals altijd liet ik het publiek zien hoe scherp de messen waren door er enkele in de planken van de vloer te werpen. Daarop verscheen mijn vrouw, zwaar opgemaakt en gekleed in een met zorg uitgekozen Chinees kostuum. Zij begroette het publiek met een allerliefste glimlach, en nam plaats voor de plank. Ik nam de messen op en ging op de juiste afstand staan.
Voor het eerst na de vorige avond ontmoetten onze ogen elkaar. Op dat moment begreep ik hoe groot het risico was, dat ik dit speciale nummer voor die avond had uitgezocht. Het was duidelijk dat ik mijn zenuwen de baas zou moeten worden, maar de uitputting die zich tot in het merg van mijn beenderen had uitgestrekt, belette dit. Ik voelde dat ik mijn eigen arm niet meer kon vertrouwen. Om mijzelf te kalmeren sloot ik een ogenblik mijn ogen en ik voelde hoe mijn hele lichaam trilde.
‘Nu was het grote ogenblik aangebroken. Ik richtte mijn eerste mes naar een plaats boven haar hoofd; het kwam enkele centimeters hoger dan gewoonlijk terecht. Mijn vrouw hief haar armen op en ik maakte mij gereed de twee volgende messen naast haar oksels te werpen. Toen mijn vingers het eerste mes loslieten had ik het gevoel dat het door iets teruggehouden werd. Ik bezat niet meer het vermogen om de juiste bestemming van mijn messen te bepalen. Het was alleen maar een kwestie van geluk als het mes het voorgenomen doel zou raken.
‘Ik wierp één mes links van haar hals en stond op het punt het andere aan de rechterzijde te plaatsen, toen ik een vreemde uitdrukking in haar ogen zag. Ze scheen aangegrepen te zijn door een hevige aanval van angst. Had ze een voorgevoel dat dit mes, dat binnen enkele seconden op haar toe zou komen snorren, in haar keel zou blijven steken. Ik voelde mij duizelig, op het punt van flauw te vallen. Ik moest opzettelijk mijn hand dwingen het mes los te laten, ik richtte het als het ware de ruimte in…’
De rechter zweeg doelbewust.
‘Geheel opeens kwam de gedachte in mij op, “Ik heb haar gedood”,’ zei Han kortaf.
‘Met opzet?, bedoelt u?’
‘Ja, plotseling voelde ik dat ik het met opzet had gedaan.’
‘Als ik het goed begrepen heb, knielde u daarna naast het lichaam van uw vrouw om te bidden.’
‘Ja, mijnheer, dat was een tamelijk listig plan dat op dat zelfde moment in mij was opgekomen. Ik wist dat iedereen mij als een aanhanger van het Christendom kende, maar terwijl ik het voor deed komen of ik bad, overdacht ik nauwkeurig wat voor houding ik moest aannemen.’
‘U was dus absoluut overtuigd van de opzet van uw daad.’
‘Ja zeker. Maar ik heb onmiddellijk beseft dat ik
in staat zou kunnen zijn het als een ongeluk te doen voorkomen.’
‘En waarom dacht u dat het opzet was geweest?’
‘Ik had elk vermogen tot oordelen verloren.’
‘Dacht u dat u er in zou kunnen slagen de indruk te wekken dat het een ongeluk was?’
‘Ja zeker, hoewel ik kippevel kreeg toen ik er later aan dacht. Ik wendde zo overtuigend mogelijk voor kapot van verdriet te zijn, maar als er ook maar een scherpzinnig mens bij geweest zou zijn, had die beseft dat ik alleen maar toneel speelde. Ik kwam die avond tot het besluit dat er geen enkele reden was waarom ik niet vrijgesproken zou kunnen worden. Ik hield mijzelf voor dat er geen snipper bewijsmateriaal tegen mij te vinden zou zijn. Iedereen wist weliswaar hoe slecht ik met mijn vrouw kon opschieten, maar als ik maar volhield dat het een ongeluk was, zou niemand het tegendeel kunnen bewijzen. De dood van mijn vrouw zou zeer aannemelijk als ongeluk verklaard kunnen worden en toen kwam een vreemde vraag in mij op: “Waarom geloofde ik zelf dat het geen ongeluk was?” Nog de avond ervoor had ik er over gedacht om haar te doden, maar kon het niet zijn dat ik daardoor mijn daad nu als opzettelijk beschouwde? Van lieverlede kwam ik zo ver, dat ik zelf niet meer wist wat er eigenlijk gebeurd was. Toen ik zover was voelde ik mij opgelucht – bijna ondragelijk opgelucht. Ik had het uit kunnen schreeuwen.’
‘Omdat u het nu als een ongeluk beschouwen kon?’
‘Neen, dat kan ik niet zeggen. Het was eerder omdat ik geen flauw idee meer had of het opzet of ongeluk was geweest. Ik besloot om maar alles op te biechten. Dat leek mij de beste manier om vrij te komen. Waarom zou ik niet volkomen eerlijk verklaren dat ik niet wist wat er gebeurd was. Dat was toch veel beter dan mijzelf en anderen te misleiden door te zeggen dat het een ongeluk was geweest. Ik kan niet verklaren dat het een ongeluk was en aan de andere kant kan ik ook niet toegeven dat ik het met opzet deed. In feite kan ik bekennen noch ontkennen.’
Han zweeg. De rechter dacht een poos na voor hij zachtjes zei: ‘Ik geloof dat wat u mij verteld heeft de waarheid is. Alleen nog één vraag. Heeft u geen verdriet over de dood van uw vrouw?’
‘In het geheel niet. Zelfs in de tijd toen ik mijn vrouw zo bitter haatte, heb ik mij nooit het gevoel van geluk kunnen voorstellen dat het spreken over haar dood mij nu verschaft.’
‘Heel goed,’ zei de rechter, ‘u kunt opstaan.’
Han boog zwijgend het hoofd en verliet de kamer. Op een vreemde wijze bewogen, reikte de rechter naar zijn pen. Op het stuk dat voor hem op tafel lag schreef hij de woorden: ‘Niet schuldig’.
Uit het Engels vertaald door Beb Vuyk.