[p. 87]
Hanz Mirck
Geef ons heden
Gemaakt van vochtige aarde, minuscule stukjes mineraal
van dwingend zonlicht en striemende regen
de wind die talmend door de halmen streelt
en nog niet neerslaat wat weerloos rechtop staat
Geef het
De marteling die het murwe zaad steelt
de dolle draaiing van het kneden,
de werveling,
de hel van de loeiende gloed
Geef het, geef het aan mij
De kerf van het mes over de kap
waardoor twee ronde harthelften ontstaan
in iedere snee, straks, als het ochtend wordt
van liefdevol geduld
Ik heb het nodig
En de liefde
van de geduldige bakkersvrouw
die nog slaapt
en droomt
Breek het, breek het met mij
O, als op bakkersbenen sleept men in de winter de versvoeten, als door de deegbak. Er wil niets rijzen, het hart is stuk – vorst zij dank. Wat er warmen wil en gloeien, wat er van mij stram en stijf in deze witte wereld opstaan kan dreigt hier en nu te breken. Hoe lang nog vooreen snee wordt ingezet waaruit ik weer kan bloeien?