[p. 399]
Harry Mesterom
Gedichten
Mos
Mos op mos, zo werd mos bos,
lang voor het stenen en treden beklom,
steden en dorpen binnendrong,
langs slinkse wegen, dronken van regen.
Zo trok het de harde wereld in
om voor de nodige rust te zorgen,
zachte bedden van verbeelding op de rug,
in plaats van de mensen mores te leren.
Oorlogen voerde het zelfs met bont,
in schuilkelders, binnensmonds. En nog
kom je het overal tegen, tussen de tegels
en tussen de regels, bijna een
archeologiese vondst; in een jaszak
na een boswandeling; op het dashboard
van een oude auto soms.
Drie dagen lang spookt het nu al
door mijn hoofd, of het zich af
wil zetten op rook.
[p. 400]
Zachter sterfbed bestaat er niet
weten de vallende bladeren. Geen grafsteen
kan zich beter wensen dan de nagedachtenis
van deze of gene, lieve, lieve
verloren zoon, zo onvergetelijk uitgewist
door wat een ikoon van korstmos is.
[p. 401]
Lage zon
Geen voetlicht dat het vuur
zo na aan de schenen legt
van wie niet maakt dat hij wegkomt,
weg van de plek
die hij beter kent
dan zichzelf.
Wie zegt dat hij niet weet
waar het bloed dat hier vloeit
vandaan komt?
Een vreemde gloed bekruipt hem,
alsof hij zich voor wat hij ziet
zou moeten schamen. Maar
hij schaamt zich niet.
Wat voor zijn ogen oplaait,
verbleekt vergeleken bij
de uitslaande brand
van een opengeslagen krant,
[p. 402]
die hij amper lezen kan
zonder in gedachten zelf
vlam te vatten, en
zelfs verfrommeld tot prop
dagen later nog gloeiend
zijn strot uit komt.
Al zou hij kunnen schreeuwen
als een schilderij van Munch,
dan nog zou niemand hem horen.
Er is niets aan te doen.
[p. 403]
Blinde passagier
Blinde passagier,
dwalend over waterwegen
uitgesleten in zeeën van tijd.
Wankelend over omgewoelde oceanen
las een dronken boer achter zijn ploeg
op het land; even vertrouwd met
de nasleep van meeuwen
als de eerste de beste zeeman.
Geen haven van hier tot de horizon
dan de onlesbare dorst
van een schip in een fles.
Geen vis in het water
raakt ooit verder van huis dan hij,
wanneer hij met zijn wandelstok
over de reling in de verte wijst.
[p. 404]
Flamenco
Pas toen ze met haar hoge hakken
op zijn ziel was gaan staan,
kreeg hij het van haar te pakken.
Rozen die ze zomaar vertrapte,
waren de hete kolen waarop ze danste,
of ze in lichtelaaie stond.
De kleinste vonk
die van haar oversprong,
zette hem nog in vuur en vlam.
[p. 405]
Siesta
Quevedo, Góngora en Lorca.
Namen die als vliegen zoemen
tijdens de siësta.
Al gaat het er nog zo
spaans aan toe, nooit
wordt ik hun weerklank moe.
[p. 406]
La paloma
Van een vuist vol veren
een gevleugeld woord gemaakt.
Met een tumult –
Of er een einde kwam
aan engelengeduld.