Henri Michaux
In het land van de magie
Vertaling Piet Meeuse
Rondom het land van de Magie liggen minuscule eilandjes: het zijn bakens. In elk baken een dode. Deze gordel van bakens beschermt het land van de Magie, dient als luisterpost voor de mensen van het land, waarschuwt ze voor naderende vreemdelingen.
Vervolgens hoeven ze die dan alleen maar op een dwaalspoor te brengen en de verte in te sturen.
*
Je ziet de kooi, je hoort gefladder. Je neemt het onmiskenbare geluid waar van de snavel die zich scherpt aan de tralies. Maar geen vogels.
In een van die lege kooien hoorde ik het heftigste papegaaiengekrijs van mijn leven. Te zien was er natuurlijk geen een.
Maar wat een lawaai! Alsof er in die kooi wel drie of vier dozijn zaten:
‘… hebben ze het niet benauwd in die kleine kooi?’ vroeg ik automatisch, maar terwijl ik me de vraag hoorde uitspreken legde ik er een spottende toon in.
‘Ja…,’ antwoordde de eigenaar met beslistheid, ‘daarom kakelen ze zo. Ze zouden meer ruimte willen.’
*
Deze waterdruppel is gevoeliger dan een hond. Ze is erg aanhankelijk. De kinderen spelen ermee. Ze wordt gauw droevig als ze geen aandacht krijgt. Als je haar afschudt, valt ze uit elkaar en sterft. Waterinsecten wenden zich van haar af. Of het uit nieuwsgierigheid is of uit kwaadaardigheid, het is typisch iets voor kleine jochies om haar voor de lol dood te maken.
Als kwaadaardigheid het motief is, pas dan op met krachtig afremmen. (Zie het hoofdstuk over krachtig remmen.)
*
Op een grote weg komt het niet zelden voor dat je een golf ziet, een enkele golf, een golf los van de oceaan.
Ze heeft geen enkel nut, het is geen spel.
Het is een geval van magische spontaneïteit.
*
Lopen langs de twee oevers van een rivier is daarentegen een oefening, moeilijk bovendien.
Zo zie je vrij vaak een man (student in de magie) stroomopwaarts langs een rivier lopen, op de ene en op de andere oever tegelijk: heel geconcentreerd, hij ziet je niet. Want wat hij doet, luistert heel nauw en verdraagt geen enkele afleiding. Hij zou al snel op nog maar een enkele oever lopen en wat een schande zou dat zijn!
*
Er is een kostuum ontworpen voor het uitspreken van de letter R. Ze hebben ook een kostuum om de letter Vstts uit te spreken. De rest, daar sla je je wel doorheen, met uitzondering echter van de letter Khng.
Maar de prijs van deze drie kostuums is niet mis. Veel mensen die niet de middelen hebben om ze te kopen, kunnen als die letters voorbijkomen alleen maar stamelen; of ze moeten heel, heel bedreven zijn in magie.
*
In de avond zie je vaak vuren in het veld. Die vuren zijn geen vuren. Ze verbranden helemaal niks. Zelfs een herfstdraad die er dwars doorheen ging, en dan moet het nog een verschrikkelijk fel vuur zijn, zou er nauwelijks door verteerd worden.
Het zijn namelijk vuren zonder warmte.
Maar ze hebben een helderheid waar niets in de natuur aan kan tippen (hoewel minder sterk dan de elektrische boog).
Deze gloeden betoveren en verschrikken, zonder enig gevaar overigens, en het vuur dooft even plotseling als het was verschenen.
*
Ik heb water gezien dat weigert weg te stromen. Als het water goed gewend is, als het jouw water is, dan verspreidt het zich niet, zelfs al zou de karaf in vier stukken breken.
Het wacht gewoon tot je er een andere omheen zet. Het probeert niet om zich erbuiten te verspreiden.
Is dat de werkzame kracht van de Magiër?
Ja en nee, schijnbaar niet, want de Magiër is misschien niet op de hoogte van het breken van de karaf en van de moeite die het water doet om ter plekke te blijven.
Maar hij moet het water niet te lang laten wachten, want deze houding is ongemakkelijk en lastig vol te houden, en zonder nu precies verloren te gaan zou het zich kunnen uitstrekken.
Het moet natuurlijk wel jouw water zijn en geen water van vijf minuten geleden, water dat je net hebt ververst. Dat zou onmiddellijk wegstromen. Wie zou het tegenhouden?
*
Onder water slaan deuren.
Je moet ze kunnen horen. Zo kun je je toekomst kennen, de nabije toekomst van de komende dag. Wat de helderziende vrouwen die je aan de zeekust tegenkomt in de hoop op klandizie opmerkelijk goed kunnen.
Ze horen bij voorbaat alle deuren slaan die je die dag zult passeren, hoeveel stappen je ook zet, en zien de mensen die je aan de ene en aan de andere kant van die deuren tegenkomt en wat ze gaan zeggen en beslissen.
Dat is het verbluffende ervan.
Je hebt tot ‘s nachts het gevoel een dag te beleven die je al beleefd hebt.
*
Iemand praat. Plotseling wordt hij overvallen door een niet te onderdrukken niesbui, die totaal onverwacht losbarst. De toehoorders begrijpen het: ‘Ze hebben zijn snaar betokkeld’, denken ze, en ze gaan lachend weg. Die
inwendige terugroepingen, toegediend door de Magiërs, kunnen zelfs de vorm aannemen van kramp, van ineenkrimpen, van angina pectoris.
Ze noemen dat de snaar betokkelen. Ze zeggen ook, zonder verdere uitleg: ‘Ze hebben hem fors betokkeld.’
Er zijn mensen in doodstrijd gezien die niets mankeerden, behalve dat ze ernstig betokkeld werden.
*
De Magiërs houden van duisternis. Beginnelingen kunnen er niet buiten. Ze oefenen zich, als ik het zo mag zeggen, in buffetkasten, hangkasten, linnenkasten, koffers, kelders, zolders, trappenhuizen.
Geen dag bij mij thuis of er kwam uit de muurkast wel een of ander vreemd ding, het zij een pad, het zij een rat, die trouwens naar onhandigheid riekte en ter plekke verdween, zonder zich uit de voeten te kunnen maken.
Je trof er zelfs gehangenen aan, valse natuurlijk, die zelfs geen echte strop om hadden.
Wie kan volhouden dat je daar op den duur aan went? Ik verstijfde altijd een ogenblik van schrik, de hand besluiteloos aan de deurklink.
Op een dag rolde er een bebloed hoofd op mijn gloednieuwe colbertje, zonder er overigens een vlek op te maken.
Na een ogenblik – weerzinwekkend – zoals ik er nooit meer een hoop mee te maken – sloot ik de deur.
Het moest wel een nieuweling zijn geweest, die Magiër, dat hij niet eens een vlek kon maken op zo’n schoon colbertje.
Maar het hoofd, zijn gewicht, zijn algemeen voorkomen, was goed geimiteerd. Ik voelde het al met een walgelijke ontzetting bovenop me vallen toen het verdween.
*
Een kind, het kind van de baas, het kind van de zieke, het kind van de arbeider, het kind van de dwaas, het kind van de Magiër, een kind wordt geboren met tweeëntwintig plooien. Die moeten opengevouwen worden. Dan is het mensenleven compleet. In deze vorm sterft hij. Er blijft geen enkele plooi meer open te vouwen.
Zelden sterft een mens zonder dat hij nog enkele plooien heeft te ont-
vouwen. Maar het komt voor. Parallel aan deze operatie vormt de mens een kern. De lagere rassen, zoals het blanke ras, hebben meer oog voor de kern dan voor de ontvouwing. De Magiër ziet veeleer de ontvouwing.
Alleen de ontvouwing is van belang. De rest is maar bijverschijnsel.
*
Het duidelijkste wat de meeste mensen doen, is hun dubbelganger wegvreten. In het land van de Magiërs is dat beslist niet toegestaan, ze worden streng bestraft, ze moeten zich zo snel mogelijk beteren.
*
De bultenaar? Een ongelukkige, onbewust geobsedeerd door vaderschap (hij is behoorlijk geil zoals men weet, maar het vaderschap, daar is hij het meest op gebrand, beweren ze).
Om hem verlichting te schenken, halen ze uit zijn bochel nog een bultenaar, een heel kleintje.
Het is een vreemde confrontatie als ze elkaar voor het eerst bekijken: de oude opgelucht, de ander reeds verbitterd en belast met de neerslachtigheid van de gebrekkige.
De bultenaars die men eruit haalt zijn geen echte bultenaars, dat hoeft geen betoog, noch echte kleintjes, noch echte levende. Ze verdwijnen na een paar dagen zonder een spoor achter te laten.
Maar de bultenaar heeft zich hersteld, en dat is niet het minste mirakel.
De schok is overigens onmisbaar. De schok is het belangrijkste; de galvanisering van het individu, dat er eerst helemaal van trilt.
Maar als de bultenaar onverschillig blijft bij de aanblik van de kleine die uit zijn bult is gekomen, dan is de inspanning voor niets geweest.
Je kunt er twee dozijn bij hem uithalen zonder enig resultaat, zonder dat hij er ook maar iets beter van wordt.
Wat moet je daarvan zeggen? Dat is een echte, een volmaakte bultenaar.
*
Een stervende heeft nog altijd twee vingers. Maar hij heeft er niet meer dan twee, twee die zich nog vastklampen, twee die verzorgd, gemasseerd, gereanimeerd moeten worden, want als ze loslaten is alles afgelopen. Niemand
kan die zieke nog redden, zelfs niet als men de oorzaak van zijn kwaal zou wegnemen. Zijn laatste nacht verstrijkt. Hij zal het krieken van de dag niet meer meemaken.
*
Opeens voel je je aangeraakt. Toch is er niets zichtbaars dat je raakt, vooral niet als het licht niet erg helder meer is, aan het eind van de middag (het uur waarop zij uitgaan).
Je voelt je onbehaaglijk. Je gaat de deuren en ramen nog eens sluiten. Dan lijkt het of een wezen dat werkelijk in de lucht huist, zoals de kwal in het water is en tegelijk van water gemaakt, transparant, zwaar, elastisch, probeert om weer naar binnen te komen door het raam, dat weerstand biedt aan je duwen. Een kwal van lucht is binnengekomen!
Je probeert het op een natuurlijke manier te verklaren. Maar de onverdraaglijke indruk wordt afschuwelijk versterkt, je schreeuwt ‘Mja!’ en stormt naar buiten, in volle vaart de straat op.
*
Geen kalf meer nodig voor de kalfslever. Geen kalveren meer fokken. Niet meer nodig om ze te laten grazen, geboren te laten worden, te slachten, niet meer nodig om kalfspersonages te laten verschijnen en verdwijnen.
Eén enkele keer, al lang geleden, doodde men een kalf – men haalde de kalfslever eruit, kweekte die, vond er een geschikte omgeving voor en nu ontwikkelt zij zich in oneindige massa’s.
De lever heeft haar vijanden die haar beletten te groeien, zich te ontwikkelen (de ergste is het kalf, dat alleen maar aan zichzelf denkt), ze heeft haar eigen vergiften, waartegen het kalf zelf veel strijd levert, heel veel, zonder ophouden en slecht, zo slecht, want het is maar een kalf.
Zou een Magiër er niet meer van weten dan een kalf? Hetzelfde geldt voor appels, voor kippeborst, voor vijgen, voor alles. Afgelopen met de appelbomen, de vijgebomen (behalve dan ter versiering, voor het onderwijs, voor de vrijheid van de natuur), ze zijn niet meer nodig. Na een eerste bevruchting maak je appelvlees, kippevlees, alles wat groeit en leeft.
Gerechtigheid voor het vlees! Het vlees dat ze niet konden of niet wilden kweken. Het wordt ze uit handen genomen. En nu naar de Magiërs ermee!
*
Hoewel ze heel goed weten dat sterren iets anders zijn dan aanzienlijke lichten op het hemels uiterlijk, kunnen ze het niet laten namaaksterren te maken om hun kinderen te plezieren, om zichzelf te plezieren, een beetje bij wijze van oefening, van magische spontaneïteit.
Wie alleen een kleine binnenplaats heeft, maakt er een plafond in dat krioelt van de sterren, wat het mooiste is dat ik ooit heb gezien. Dat armzalige binnenplaatsje, omringd door muren die zo vermoeid zijn dat ze klaagmuren lijken, – wat een schouwspel onder die persoonlijke, twinkelende hemel die bromt van de sterren! Ik heb vaak nagedacht en geprobeerd te berekenen op welke hoogte die sterren zich wel konden bevinden; zonder dat het me lukte, want als een paar buren er voordeel van hebben, is hun aantal niet erg groot en zien ze ze nogal vaag. Daar staat tegenover dat ze nooit onder een wolk verdwijnen.
Niettemin heb ik opgemerkt dat ze veel moeite doen om ze uit de buurt van de maan te houden, ongetwijfeld uit vrees om ze er, uit verstrooidheid, voorlangs te laten gaan.
Het schijnt dat deze manifestatie van magische kracht meer dan alle andere afgunst en begeerte opwekt. De buren vechten, vechten verbeten, proberen de sterren van hun buren uit te blazen. En dan volgen wraaknemingen zonder einde.
*
Onder de personen die kleine ambachten uitoefenen, tussen de fakkelplanter, de kroppenbezweerder en de geluidenwisser onderscheidt de Waterherder zich door zijn persoonlijke charme en die van zijn beroep.
De Waterherder fluit een bron en zie, onmiddellijk maakt die zich los uit zijn bedding, komt naar hem toe en volgt hem. Hij volgt hem en wordt breder als hij ander water passeert.
Soms houdt hij het beekje liefst zoals het is, een kleintje, hij verzamelt links en rechts alleen wat nodig is om het niet droog te laten vallen, en is vooral voorzichtig als hij over zanderig terrein gaat.
Ik heb een van die herders gezien – ik bleef geboeid achter hem aan lopen – die, met een klein beekje van niks, met een waterstroompje zo breed als een laars, er genoegen in schepte om een grote, donkere rivier over te steken. De waterstromen vermengden zich niet, op de andere oever ving hij zijn beekje, intact, weer op.
Een krachttoer die de eerste de beste bekenhoeder hem niet nadoet. De
waterstromen zouden zich in een oogwenk vermengen en hij zou elders op zoek moeten naar een nieuwe bron.
Hoe dan ook verdwijnt de staart van een beek noodzakelijkerwijs, maar er blijft genoeg over om een boomgaard te bevloeien of een lege sloot te vullen.
Hij mag niet treuzelen, want als ze ernstig verzwakt is, kan ze instorten. Dan is het een ‘verleden’ waterstroom.
*
Voor het aanleggen van wegen beschikken ze over een plaveipenseel.
Ze hebben ook een bouwpenseel. Voor ver verwijderde plekken hebben ze zelfs een bouwgeweer. Maar je moet heel goed kunnen mikken, heel precies. Overbodig om te zeggen waarom. Wie zou het leuk vinden een dak op zijn hoofd te krijgen?
*
Als je het water vrij zou kunnen maken, zeggen ze, van alle naaldvissen, dan zou een bad iets zo onuitsprekelijk heerlijks zijn, dat je er maar beter niet aan kunt denken, want dat zal nooit, nooit lukken.
Toch proberen ze het. Voor dat doel gebruiken ze een vishengel.
De vishengel voor het vissen op naaldvis moet dun zijn, dunner dan dun. Het snoer moet absoluut onzichtbaar zijn en langzaam en onmerkbaar in het water zakken.
Helaas is de naaldvis zelf zo goed als volledig onzichtbaar.
*
Een van hun typische bekwaamheidsproeven: de slangenbundel. Die geeft recht op de baret van de tweede graad. De kandidaat voor het verkrijgen van de tweedegraadsbaret moet de slang gaan zoeken. Elke slang geldt als geschikt. Geen enkele mag worden verworpen. Er zijn giftige, er zijn er die elkaar niet kunnen verdragen. Er zijn grote en kleine. Moet ik eraan herinneren dat ze glad zijn, dat ze geneigd zijn zich op te rollen (verboden!) en zich om elkaar heen te kronkelen? (verboden!)
Een goede, stevige bundel, vastgebonden met drie stukjes draad of wilgenteen – daar moet hij mee terugkomen.
Dat zijn de moeilijkheden voor het verkrijgen van de tweedegraadsbaret. Zonder greep op de slangen geen magie. Als de kandidaat slaagt, stuurt men hem een kopie van zijn hoofd, magisch vervaardigd. Zo niet, dan is het een meloen.
*
Boosdoeners die op heterdaad betrapt zijn, wordt daar ter plekke het gezicht afgerukt. De beul-magiër komt meteen.
Er is een ongelofelijke wilskracht nodig om een gezicht, gewend als het is aan zijn mens, te verwijderen…
Beetje bij beetje laat het gelaat los, komt het eraf.
De beul verdubbelt zijn inspanningen, zet zich schrap, haalt krachtig adem.
Ten slotte rukt hij het af.
Als het goed gedaan wordt, laat het in zijn geheel los, voorhoofd, ogen, wangen, de hele voorkant van het hoofd als het ware schoongemaakt door ik weet niet wat voor corrosieve spons.
Een dik en donker bloed welt uit alle wijdopen poriën.
De volgende dag heeft zich een enorm rond, korstig stolsel gevormd dat alleen maar ontzetting kan inboezemen.
Wie er een heeft gezien, zal dat nooit meer vergeten. Hij heeft zijn nachtmerries om hem eraan te herinneren.
Als de operatie niet goed wordt uitgevoerd, als de boosdoener bijzonder robuust is, lukt het alleen maar om hem de neus en de ogen af te trekken. Dat is al heel wat, want het afrukken geschiedt zuiver magisch, de vingers van de beul mogen het te verwijderen gezicht niet aanraken of zelfs maar vluchtig beroeren…
*
Neergezet in het midden van volkomen lege amfitheaters, wordt de verdachte ondervraagd.
Langs occulte weg. In een diepe stilte, maar voor hem zeer luid, weerklinkt de vraag.
Weerkaatst door de rijen zitplaatsen, springt ze op, komt terug, valt opnieuw en slaat als een instortende stad neer op zijn hoofd.
Onder die drukkende golven, alleen vergelijkbaar met een opeenvolging
van catastrofes, verliest hij alle weerstand en bekent zijn misdaad. Hij kan eenvoudig niet niet bekennen.
Verdoofd, een wrak geworden, met een pijnlijk nadreunend hoofd en de gewaarwording dat hij te maken had met tienduizend aanklagers, verlaat hij de amfitheaters waar onafgebroken de meest absolute stilte regeerde.
*
Bij hen zou je geen Nero of Gilles de Rais tegenkomen. Ze zouden de tijd niet gekregen hebben om dat te worden.
Er is een permanente raad, belast met het opsporen van ontwakende gevaarlijke krachten.
Er wordt een onderzoek ingesteld. Dat kan gaan tot aan de ceremonie van de Horoscoop op basis van verdwenen sterren.
Die horoscoop is vrijwel altijd ongunstig. Dus wordt er (op occulte wijze) afgeremd.
De man valt. Niet wetend wat hem overkomt, wat nu eens zijn hoofd, dan weer zijn buik, zijn onderbuik, zijn kuiten of zijn schouders samenperst, brult hij, wordt wanhopig, weet niet waar hij blijven moet van ellende: men heeft hem zojuist zichzelf afgenomen.
Onbeschrijfelijke angst; ondraaglijk ook. Zelfmoord in de eerstvolgende drie uur is gebruikelijk.
*
Bloedend tegen de muur, levend, rood of half geïnfecteerd: de wond van een mens; van een Magiër die hem daar heeft geplaatst. Waarom? Bij wijze van ascese, om er beter aan te lijden; want als hij haar op zijn lijf zou laten, zou hij haar onwillekeurig genezen dankzij de thaumaturgische kracht die hij van nature bezit, zozeer dat hij zich er niet eens van bewust is.
Maar op deze manier bewaart hij haar lange tijd, zonder dat ze zich sluit. Dit procédé is gangbaar.
Vreemde wonden die je tegenkomt, beschaamd en walgend zie je ze lijden op verlaten muren…
*
Ze schatten de waarde van een mens juister in als hij eenmaal dood is. Ontdaan van zijn trucs, van zijn werkplaats (het lichaam), laat hij zich ten slotte onverhuld zien, beweren ze.
Wat er aan sensationeels gedaan wordt, is altijd het werk van overledenen geweest. Niettemin moet het snel gedaan worden. Een jaar of tien na de dood (achttien of twintig voor de buitengewone temperamenten) dooft de dode uit. Voor de Magiërs is het een kwestie van eigenliefde om zo lang mogelijk te overleven. Maar de krachten van de ontbinding werken ook door, krachtig en onverbiddelijk. De winden van het hiernamaals krijgen uiteindelijk de overhand en dan kan men voor opmerkelijke daden alleen nog rekenen op meer recente doden.
Niet iedereen is Magiër. Er zijn verwarde, zieke doden. Er zijn er die gek worden. Hier verschijnen de Dodenpsychiaters op het toneel. Het is hun taak de ongelukkigen de weg te wijzen, ze te genezen van de kwalen die de dood hun bracht.
Dat beroep vereist veel fijnzinnigheid.
*
‘De vader van drie tijgers zal ‘s nachts niet naar buiten mogen. Te allen tijde zal hij handschoenen moeten dragen; het zal hem niet toegestaan zijn te springen, te rennen, ‘s avonds of ‘s middags uit te gaan. Dat mag alleen ‘s ochtends.’ (Men neemt aan dat hij ‘s ochtends zijn kinderen niet zal kunnen vinden, aan wie hij zonder mankeren de adressen zou geven van de personen die hij graag verslonden zou zien.) Zo luidt de inscriptie, een van de oudste, die minder magie dan bijgeloof lijkt te bevatten.
Dat neemt niet weg dat, als de vader erin slaagt het adres van het slachtoffer over te brengen, dit betekent dat het al zo goed als weggesleept wordt in de muil van de tijger, tenzij het diezelfde avond nog verhuist. Maar men wil blijven hopen. Men wil geloven dat het opgegeven adres onjuist was, dat het dat van een buurman was.
Met die mooie redeneringen blijft men thuis en bewaart voor de uitgehongerde tijger zijn prooi.
*
Het is een oud gebruik om je te laten zogen door de aarde alvorens te spreken. Wat je aan snelheid verliest, win je aan nadenkendheid, aan ne-
derigheid, aan een ik-weet-niet-wat dat tegelijk grandioos en gepast is.
Bedenk dat je bij hen van doen hebt met een Aardse beschaving. Een van de zeldzame, de enige zelfs, die haar gouden eeuw ondergronds beleefde; dat is waarschijnlijk de bron van hun magische krachten.
Nu nog steeds is de algemene regel dat men de volwassen levensperiode (of preciezer: het einde van de volwassen periode) onder de Aarde doorbrengt. Zo herwint men op het juiste moment krachten voor de ouderdom, die de periode van de bevrijding moet zijn.
*
De rouwinstallateur komt bij de bekendmaking van de dood en versombert en bedroeft alles, zoals zijn vak het verlangt, met vlekken en magische as. Alles gaat er luizig, smerig uitzien, oneindig desolaat, zozeer dat na zijn vertrek de ouders en de vrienden bij de aanblik van wat hij heeft achtergelaten alleen nog maar kunnen huilen, overspoeld door een naamloze droefheid en wanhoop.
Deze wijze maatregel is genomen en het beroep is in het leven geroepen opdat de rouw werkelijk onweerstaanbaar wordt en de nabestaanden zich niet hoeven te forceren om aangedaan te lijken. Dat zijn ze, ze zijn het buitengewoon, zodanig dat de hartelozen elkaar onderling aanmoedigen: ‘Het zijn maar twee dagen die we door moeten,’ zeggen ze, ‘moed houden, het zal niet duren.’
Want twee dagen later roept men de rouwinstallateur terug, die met zijn toverij de verschrikking en de wanhoop wegneemt die hij beroepshalve had verspreid, en de opgeluchte familie komt weer in zijn gewone doen.
*
De tand van het marmer, daar moet je naar zoeken. Is die eenmaal gevonden, dan gaat de rest vanzelf, zonder moeite, al woog het stenige blok twee ton: het marmer is gewonnen. Wat de arbeiders en de beeldhouwers van Europa niet altijd weten, reden waarom ze soms een complete rots doorwerken zonder resultaat. Maar zo is het, en het is zo subtiel: je moet de tand van het marmer zien te vinden.
*
Tegen de Hassai’s, die de kusten van hun land te vaak benaderden, zetten ze eskadrons water in. Aangezien de kano’s en hun inzittenden erin bleven, hoefden ze verder niet in te grijpen.
Kleine bootjes, en zelfs grote, worden vernietigd als ze niet heel degelijk van een dek zijn voorzien.
Het verschil tussen natuurlijke golven en deze is dat de eerste, zelfs opgestuwd door de wind, eenvoudig breken, terwijl de laatste opspringen en zich in hun geheel op en in de bootjes storten die ze vullen, laten kapseizen en in stukken breken.
Het schrikeffect zou volstaan als er niet nog een ander, concreter effect was. Je verwacht – hoe kan het anders? – een of ander enorm monster dat uit de diepte van het water op zal duiken en de vernietiging zal voltooien.
*
De drie dagelijkse getijden van het menselijk lichaam vormen het geheim van hun beschaving, hun grootste schat.
‘Daarin,’ zeggen ze, ‘zijn wij de enigen die de dierlijkheid achter zich gelaten hebben.’ Daaruit vloeien namelijk de magie, de reductie en het bijnaverdwijnen van de slaap, de helderziendheid en de neerslag van psychische krachten voort, zodanig dat ze niet langer overgeleverd zijn aan vermoeidheden, verwondingen en andere ongelukken die de andere mensen onverhoeds overvallen.
Omdat deze getijden hun geheim zijn, zal ik er weinig over zeggen.
Het eerste getijde is veruit het belangrijkste, het meest complexe, voorgevormd als het is door de nacht. Vervolgens komt het derde, dat het hoogste is. Van het tweede weet ik alleen wat men er voortdurend over zegt, te weten: ‘Breng terug wanneer het wegbrengt; breng weg wanneer het terugbrengt.’
In tegenstelling tot wat ik dacht, is de nacht veelvoudiger dan de dag en staat in het teken van de onderaardse rivieren.
*
Een plafond, een dak, dat is voor hen vooral een kwestie van beslissen. Op een dag tijdens een zware regenbui, een van die formidabele atmosferische ontstoppingen zoals je die alleen daar en in de tropen aantreft, zag ik in een veld, dicht bij de weg, een man zitten, in de buitenlucht, en droog, terwijl
de regen, die zonder aanwijsbare reden een meter boven hem uiteenspatte, een eindje verderop wegstroomde; precies alsof er een stevig afdak was, terwijl er zelfs geen schaduw van te zien was.
Ik wilde hem niet afleiden en vervolgde mijn weg. Hoewel ik hem kende, zei ik geen woord, hij ook niet. In het vervolg ook niet. En als ik me niet vergis, droeg men mij sinds die dag meer achting toe. Mijn eeuwige vragen verveelden ze soms behoorlijk.
*
De Maag (de maagprovincie) werd ingezet tegen de vijanden die uit het westen kwamen. Het waren niet zozeer echte indringers, maar het naar het schijnt de bergbewoners, tegenwoordig volledig verdwenen.
Als ze afdaalden naar de vlakte moesten die mensen uit de bergen een rivier oversteken. Dan werden hun voeten verteerd. Verderop kregen ze een zware regenbui over zich heen, die hun meteen te lijf ging en hun vlees en kleren aanvrat.
Heel de streek die voor hen lag was getransformeerd in een maag: dat is de waarheid.
De vochtige lucht verslond ze. De huid liet los met grote lappen tegelijk en het vlees daaronder smolt snel weg. Zelfs het stof dat ze deden opwaaien keerde zich tegen hen. Vermengd met hun zweet, viel het ze aan. Opgegeten, niet door een lepra maar door de wrede sappen van de Maag, vergingen ze bijna allemaal.
*
De temperatuur, althans in de magerieën en omstreken, de temperatuur is uitsluitend magisch. Of de wind nu blaast uit het oosten of uit het westen, uit de bergen of uit zee, dat maakt helemaal niet uit. Ze laten hem terugwaaien, rechtsomkeert maken, en met kracht. Dat hij maar elders gaat werken en blazen. Die grote draaikont, daar hebben ze totaal geen behoefte aan. Ze hebben kleine, lokale windjes met een beperkt bereik, vanaf zes meter lengte voor buiten tot tachtig centimeter voor binnenruimtes.
Op grote pleinen vind je doorgaans veertig tot vijftig winden. Dat is tot profijt en vermaak van allen en ik heb nooit beter gewerkt dan in hun kelderappartementen, speciaal bedacht voor de studie met een dozijn winden aan je hoofd.
Dat dat voorbij is, is een van de dingen die ik betreur. Nu, in Europa, heb
ik soms nog de illusie. Enkele ogenblikken lijkt het of ik een windje herken. Maar nee, geen een! Ik zal moeten wachten tot er een komt, lang en eindeloos, die uit Scandinavië of Afrika is vertrokken en eindeloos zal waaien over miljoenen andere mensen, die trouwens niet beter weten.
De steden – als ik hun zo bijzondere agglomeraties steden mag noemen – zijn een ware puzzel van winden.
Het spreekt vanzelf dat elke grote Magiër zijn eigen wind heeft. Wie met zijn eigen wind door de zijne zou willen gaan, zou heel brutaal en bovendien onbezonnen zijn – want hij zou er onmiddellijk in gekookt worden.
Nog een woord over de kruispunten, hoewel ik er al over gesproken heb. Daar hebben ze me winden! Je moet er geweest zijn. Het is geweldig bruisend, geweldig bruisend. Nergens heb je zo’n sensatie van levend leven.
*
Het interessantste in het land, dat zie je niet. Je kunt er zeker van zijn dat je het niet hebt gezien. Ze omringen het met mistbanken. Zo is de federale hoofdstad voor mij ontoegankelijk, onzichtbaar gebleven. Hoewel men mij ik weet niet hoe vaak de weg heeft gewezen en ik haar zeker een week lang bijna binnen handbereik heb gehad.
Ze hebben zeven soorten mist. (ik heb het over de voornaamste) en de derde is al voldoende om je het zicht te benemen op het paard dat je bestijgt De volgende is zo dicht dat je je overvallen waant door een lawine van wit zand. Om te weten of het werkelijke mistbanken zijn moet je kijken of ze de wind volgen. Zo niet, dan zijn het magische mistbanken. Maar het kan zijn dat de wind zelf ook magisch is. Ik zeg dat omdat dat een tegenwerping lijkt. In feite brengt een Magiër niet tegelijk mist en wind voort, al is de reden waarom mij onbekend.
Hun mist is in staat om je gek te maken. Die totale afwezigheid van orientatiepunten… Je ziet een blad, een poot, een snuit, maar het is onmogelijk om de struik of het dier te herkennen.
Een zekere Kal wiens vertrouwen ik genoot, leende me zijn bril tegen de mist. Er moest wel iets mis zijn met zijn gezichtsvermogen, want de mensen en de dingen verschenen me in zo’n werveling dat ik er totaal gedesoriënteerd van raakte. Chagrijnig gaf ik hem zijn bril terug. Ik had hem moeten houden.
*
Waarom moet het zo zijn dat ik zelfs in dit land van de magie de steden, die ik toch aantrekkelijk vind, niet kan uitstaan? Ik werd razend, ik raakte de kluts kwijt, het speet me dat ik geen kind meer was zodat ik nog het recht had om te schreeuwen, te janken, te stampvoeten, me bij iemand te beklagen. Wat moest ik doen? Ik hoorde niet anders dan klachten: ‘We hebben u gebeld. We hebben u zojuist gebeld (of moet ik zeggen: “getelecommuniceerd”?) We hebben u opnieuw laten bellen… Wat betekent dat? Waarom hebt u niet geantwoord?’
Ze kunnen zich zo moeilijk voorstellen dat je hun occulte boodschappen niet hoort, dat je niet op een muur woorden in hoofdletters leest, driemaal onderstreept.
Op het toppunt van mijn ergernis, mijn hoofd gonzend van alles wat ik voelde dat er gaande was zonder dat ik het kon ontcijferen, bespottelijk hulpbehoevend terwijl helderziendheid doodnormaal was, probeerde ik soms te raden, zoals je doet aan de roulettetafel. En zoals aan de roulettetafel verloor ik. Wat was dat afschuwelijk! En ik vertrok weer naar het platteland, beschaamd, jaloers, kwaad.
*
In het algemeen leven ze in vrede met de dieren. Zelfs leeuwen kijken totaal niet naar ze om. Toch gebeurt het wel eens dat die, woest geworden om een of andere reden, zoals honger, een mens overvallen. Neem maar van mij aan dat een Magiër zich niet door een simpele leeuw laat pakken, maar een zwakke jongen kan verrast worden. Wat doet hij dan, als hij zich niet kan verdedigen? Hij vereenzelvigt zich met de leeuw. In al zijn zwakheid raakt hij bezeten van zo’n felle vreugde, zo’n buitensporig genoegen in het verslinden dat een jongeman die ze uit de muil van een leeuw hadden gered, begon te huilen.
‘Waarom hebben jullie me weggerukt uit het toppunt van geluk?’ zei hij tegen zijn redders, ‘terwijl ik bezig was een ongelukkige te verslinden…?’ Want hij dacht nog steeds dat hij een leeuw was; maar toen hij merkte dat hij sprak, en tegen wie, zag hij zijn vergissing in en zweeg beschaamd.
Maar men begreep hem, men vergaf het hem. Die vreugde waarvan men hem had beroofd is zo formidabel, een vreugde die zelfs op de drempel van de dood nauwelijks ophoudt.
*
Slechte huwelijken vormen een magisch gevaar en men heeft alle woningen van een heel dorp tot stof zien verpoederen, verteerd door het geweld van de vijandige sentimenten van een man voor zijn vrouw, sentimenten die hij misschien tot op dat moment voor zichzelf probeerde te verbergen, tot hij, toen het dorp tot stof vergruisde, de waarheid onder ogen moest zien.
*
Geen gelach voor de middag.
Een streng verbod, dat zonder veel moeite wordt nageleefd, want men lacht er weinig omdat het lachen, net als spraakzaamheid, ervan wordt beticht het reservoir van magische krachten te ontladen.
*
Een pad is twee wespen waard.
Wespen die toch groter zijn dan die in Europa. Hun vlucht is snel, sprankelend. Ze doden mussen in volle vlucht. Als die stilzitten zijn ze veilig, maar ze treiteren ze net zo lang tot ze weer gaan vliegen..
Ze schieten erop af en steken ze in de buik. De lange angel gaat zonder buigen door de lichte donsveertjes. De doordringende kreten die je soms hoort, zo doordringend en bijzonder dat je naar het venster snelt, dat zijn de kreten van een vogel die pijnlijk getroffen is. Even later valt hij, verschrikkelijk opgezwollen en totdat een tiental minuten later de dood intreedt, beweegt hij nauwelijks meer.
Het gif van de wesp wordt gebruikt voor zwarte magie. Het gif van de pad is beter, hoewel kouder. Het mengt beter met voedsel, brengt de vloek beter over, lijkt bijna te ‘gehoorzamen’.
*
Het overkomt je soms in het donker dat je de plotselinge bewegingen waarneemt van een soort vrij grote, lichtgevende mof.
Wat je dan ziet is een woede.
Als je dichterbij komt, zul je al gauw de Magiër zelf zien.
Maar ik zou het u niet willen aanraden.
*
Hij spuugt hem zijn gezicht op de muur.
Het hier vermelde feit houdt verband met wat ik elders zei over de capsule. Dit blijk van minachting betekent dat men niets met het individu te maken wil hebben, dat men elk spoor van hem in zichzelf wil uitwissen. Men verwerpt hem dus publiekelijk.
De Magiër spuugt op de dichtstbijzijnde muur opnieuw het verachte gezicht, afzichtelijk gemaakt, hoewel perfect herkenbaar en echt, en de Magiër gaat weg zonder een woord te zeggen. Het gezicht blijft een poosje op de muur achter, en raakt dan bestoft.
*
De Magiër Ani beweert dat hij een vrouw die hij begeert haar pshi… kan afnemen (de pshi is niet de dubbelganger) en naar zich toe kan trekken. Je kunt wel een poosje zonder pshi; ze heeft eerst niet in de gaten dat ze hem kwijt is, maar vervolgens streelt hij de pshi, en beetje bij beetje, hoewel ze alleen maar iets vaags voelt, nadert de vrouw de plek waar haar pshi zich al bevindt. En hoe dichterbij ze komt, hoe beter ze zich voelt, tot ze zonder het te weten met hem samenvalt. En op dat moment is de liefde van de man al in haar.
*
In de meeste mensen die een landschap bekijken vormt zich, zeggen ze, een capsule. Die capsule is niet zo klein als men denkt.
Deze capsule is het medium tussen het landschap en de beschouwer. Als de beschouwer deze capsule zou kunnen losmaken en mee kunnen nemen, zou hij onvergelijkelijk gelukkig zijn, hij zou het paradijs op aarde veroveren.
Maar daar is een extreme fijngevoeligheid voor nodig, een wonderbare kracht en weten wat je doet. Het is als het uitrukken, met één ruk, van een boom met al zijn wortels. De booswichtjes die zich zo’n beetje overal bedienen van mnemotechnische middelen, van grafische voorstellingen, van vergelijkingen, analyses en grofheden ten aanzien van de waargenomen materie weten niet alleen niet waarover ik het zojuist had, maar ze hebben absoluut geen benul van de wonderbaarlijke en bijna kinderlijke eenvoud van deze operatie, die je gewoonweg op de drempel van de extase brengt.
*
Ik maak een zachtgekookt ei open en vind er een vlieg in. Ze kwam uit het lauwe, niet samengekoekte eigeel, wreef haar vleugels met moeite en vloog onhandig weg.
Iemand moest me die poets gebakken hebben. Moet ik het hier vermelden? Verdient dit de naam Magie?
*
Ik hoorde deze dialoog. Een vrouw kamde haar haar enkele minuten voordat het rijtuig van de grote Magiër haar op kwam halen.
Haar man was ongeduldig; hij was ook kaal en misschien stiekem jaloers op de weelderige haardos die zij kamde. Ik hoorde deze woorden wisselen:
‘hij: Nog altijd aan het kammen! Dat zou ik ook best kunnen doen. Ik zou alleen maar een paar jaar terug hoeven gaan.
zij (spottend): Nou, schiet op dan, voor het geval je tijd nodig zou hebben om terug te komen…’
Ik weet niet wat hij besloot, of zijn magie sterk genoeg was, want een paar minuten later reed een rijtuig de binnenplaats op, de koetsier bood hun zijn diensten aan en ik liep door omdat ik niet indiscreet wilde zijn.
*
Wat een drukte op het plein! En zulke vreemde en onverwachte nieuwtjes!
‘U doet er heel verkeerd aan om hier uw tijd te verliezen,’ zei een Magiër die ik kende me in het voorbijgaan. ‘Het is een oude samenscholing van tien jaar geleden. Die nieuwtjes zijn alleen maar vreemd omdat ze uit een al voorbije periode zijn. Ik zal al die lastpakken voor u weg jagen.’ En tot mijn stomme verbazing was het plein, nadat hij gedaan had wat hij zei, ontdaan van al die mensen die een seconde daarvoor nog zo levendig waren en die, dat kan ik wel zeggen, met de woorden in hun mond verdwenen.
*
Men kan een dode inschepen aan boord van een kei…
Totaal niet bang dat hij zal zinken, en zijn kracht wordt zo effectief over-
gebracht op de keien, de stenen en de metalen, dat men er nogal oneerbiedig gebruik van maakt, lijkt mij, om daarmee zware vrachten over het water te slepen, tot kleine huizen, ovens, en hooibergen toe; de constructie – hoe zwaar ook – moet wel stevig zijn.
*
Het is absoluut niet uitzonderlijk dat je een grijsaard tegenkomt die de zeshonderd jaar voorbij is, en overigens een behoorlijk slechte indruk maakt.
Als men hem per ongeluk, of uit boosaardigheid, omver loopt is dat teveel voor zijn krachten, hij vervalt tot stof, een heel fijn en licht stinkend stof; alleen met een laatste vonkje wilskracht houdt hij zich in leven. Je weet niet wat je ziet als je er een tegenkomt die zojuist is gestorven.
Ik heb er weliswaar maar een gezien, die men overigens ruim vierhonderd jaar gaf, en ik kwam maar twee uur na het ongeluk aan, toen wat er van hem bijeengeveegd werd zo warrig en zo weinig was dat je er nauwelijks een reiszak mee had kunnen vullen, afgezien van de botten van de thorax. Alleen de longen en het hart blijven nogal week. Deze supergrijsaard ademt overigens waar niemand lucht zou kunnen vinden. Maar van de spijsvertering heeft hij sinds lang afgezien, hij nam genoegen met lichte uitwendige voedselbaden.
*
Sommigen slapen wel twintig jaar (aldus vertraagd rekken ze hun leven tot het uiterste). Bij anderen is het vier tot vijf minuten per week. Daar hebben ze ruimschoots genoeg aan. Je hebt een afspraak met iemand na zijn middagslaapje. Wat moet je dan? Daar zit je mooi mee. Want misschien ben je de hoek net om als hij zijn ogen alweer opslaat en op je wacht, ofwel zijn slaap duurt eeuwig en pasje kleinzoon zal in zijn tijd de woorden kunnen opvangen die voor jou bestemd waren.
Dankzij hun geleerde techniek kan de slaap vervangen worden door ademhaling of door overvloedig zweten.
Wanneer het weer aanzienlijk frisser is geworden, zodat zwaar zweten onmogelijk is, kan de Magiër zich onverhoeds overvallen voelen en zich genoodzaakt zien om toe te geven aan de slaap. In dat geval is hij niet erg sterk in magie, hoewel het meer dan een is overkomen, die dat zwaar betreurde. Iemand vertelde me bijvoorbeeld dat hij, omdat de winter dat jaar
veel vroeger inviel dan normaal, genoodzaakt was geweest zich bijna twee uur aan de slaap over te geven. Daar was hij buitengewoon kapot van geweest, en had alleen troost gevonden in het feit dat meerdere van zijn collega’s wel tot drie en zelfs vier uur hadden moeten slapen.
*
In de hondenoven blijft de hondenliefde bewaard. Anders ben je zijn liefde kwijt zodra het beest dood gaat. Dat is waarom vrouwen, die het overigens vaak zal berouwen, met tranen van verdriet, en ook wat aanstellerij, aan de stoker van de oven een hond toevertrouwen die nog springlevend is en die zonder precies te weten wat hij moet verwachten, ondanks zijn vrees, vertrouwt op de vriendschap van zijn bazin. Dat bekomt hem slecht. De rest is gauw gebeurd en laat zich niet beschrijven. De hond, met vochtig oog, probeert zich om te draaien en verdwijnt achter de ovendeur.
*
Als ze oud worden, worden olifanten heel hardhorend. In gevangenschap horen ze op den duur bijna niets meer. Men maakt dan voor ze wat men de ‘tympaan van droge bladeren’ noemt, meer weet ik er niet van, en die geeft ze hun gehoor terug. Geluiden die van ver komen hebben de langste golflengte. Maar ‘s nachts moeten ze de olifanten hun nieuwe tympanen afnemen omdat ze hen hinderen en nachtmerries bezorgen.
‘s Morgens is het zaak om ze hun weer op te zetten. Dat is een heel gedoe, want oude olifanten zijn triest en achterdochtig.
*
Het kwijl van de boom Canapas zou veroorzaakt worden door emotie, want op het heetst van de dag, wanneer trompetten langskomen, wanneer een fanfare zich laat horen, komt uit de oksel van dikke takken in hortende golven een vreemde bruine afscheiding te voorschijn.
Is het smart? Is het vreugde? Met een gevoel van schaamte beschouwt men dat stromen, dat vertraagt naarmate de musici zich verwijderen om met hen te verdwijnen, en de boom wordt weer zo gesloten als een kluis.
*
De aankoop van een uur overleven wordt gegarandeerd door de Bonnen van de broederschap van Tinan. Het zijn bonnen die te koop zijn; maar het is beter om ze te verwerven door verdienste. Als u de bon eenmaal hebt, wordt u een arts gestuurd die uw mogelijkheden bestudeert. Hij verbindt zich en verbindt in zijn naam de broederschap, mits die verwittigd wordt binnen vierentwintig uur na het overlijden, om u tot leven te wekken voor tenminste een uur. Ik had zo’n bon gekocht en ik hechtte er meer aan dan aan wat ook, en meer dan van wat ook heb ik er spijt van. Want hoe moet ik nu hopen die ooit op tijd te kunnen laten overleggen?
*
Ze hebben geen gevoel voor mechanica, is mijn indruk.
Er zijn er gewoon maar weinig die ermee instemmen. Ze antwoorden dat het antifilosofisch is, antimagisch, anti-dit, anti-dat. Een van hen, aan wie ik de fiets uitlegde met het idee dat ik hem daarmee kon verrassen, beweerde dat ze vroeger een fiets voor insecten hadden uitgevonden, een cadeautje voor kinderen, die zich er een hele tijd mee vermaakten. Meer was het niet waard, leek hij te willen zeggen.
*
Denken is in het land van de magie iets heel anders dan hier. De gedachte komt, neemt vorm aan, wordt duidelijk, en verdwijnt op dezelfde manier. Ik voelde het verschil heel duidelijk. Dat soort van verspreide aanwezigheden, die ideeën die in Europa voortdurend door je hoofd gaan, zonder profijt voor anderen en voor jezelf, vaag, tegenstrijdig, die larven doen zich daar nooit voor: zij hebben de grote versperring opgericht, die hun land omringt.
Slechts een paar zeldzame gedachten, krachtig overgebracht door hindoeïstische en mohammedaanse magiërs en asceten, door christelijke heiligen en ook enkele stervenden, hebben daar doorheen kunnen dringen, zij het ook maar voor heel korte tijd.
*
Als ze water nodig hebben laten ze geen wolk in de lucht zonder er regen uit te trekken. Ik heb het meer dan eens zien doen. Al zou er ook geen enkel wolkje te zien zijn, als er voldoende vochtigheid in de atmosfeer zit, laten
ze snel een klein wolkje verschijnen, eerst heel licht, bijna transparant, en dat wordt vervolgens minder helder, dan nog minder helder, dan wit, dan zwaar en mollig wit, tenslotte grijs en dan laten ze het zijn water uitstorten op het weiland of op de boomgaard die ze wilden begieten.
*
Op een dag zag ik een hagedis aan de rand van een veld dat hij met enige moeite overstak. Zo dik als een arm liet hij een voor achter van bijna een halve meter diep, alsof hij niet een paar pond, maar minstens een ton had gewogen.
Ik verbaasde me. ‘Daar zitten er minstens vijftig in,’ zei mijn metgezel tegen me. ‘Vijftig wàt? Vijftig hagedissen?’
‘Nee,’ zei hij, ‘mensen, en ik zou wel willen weten wie dat zijn.’ En snel holde hij naar de buren om na te vragen of er mensen weg waren. Wie? Alleen dat interesseerde hem, en meer ben ik er nooit over te weten gekomen. Met welke magie en met welk onwaarschijnlijk doel propten mensen zich zo in de benauwenis van dat kleine hagedissenlichaam, dat was wat mij verbaasde en wat hem geen vraag en geen antwoord waard leek.
*
Een beer, en alles is pais en vree.
Dat is makkelijk gezegd. Zij zijn er in elk geval van overtuigd en beweren dat kinderen makkelijker zijn op te voeden zodra er een beer in huis is.
*
De albino bananenboom is heel, heel erg mooi. Zijn grote bladeren zijn groter dan de witte mouwen van dominicanen en zijn bananen als grote, hangende gommen zijn verbazend wit.
Er bestaat ook een albino palmboom, die nog zeldzamer is, veel zeldzamer, die wordt gekweekt in kelders en zijn dadels, zo zoet, zo weldadig voor de keel, zijn een wonder van smaak. Het kweken ervan vraagt veel zorg. Je kunt niet zorgzaam genoeg zijn. Als hij maar een dag niet naar behoren begoten wordt, is dat het einde van de albino palm.
Hij wordt bruin met de snelheid van een ademtocht, meteen is hij al onherkenbaar en zakt een dag later als een vod in elkaar. En je staat ervan te
kijken dat hij de vorige dag nog zo goed overeind stond, zoals palmbomen dat kunnen, beter dan elke andere boom en tegen alles in.
*
Toen ze mij vertelden over teruggetrokken horizons, over Magiërs die je de horizon, en alleen de horizon konden ontnemen, terwijl al het overige zichtbaar bleef, dacht ik dat het om een soort verbale uitdrukking ging, om niet meer dan een taalgrap.
Op een dag trok een Magiër in mijn aanwezigheid de horizon weg, overal om me heen. Of het nu magnetisme was, suggestie of een andere oorzaak, de plotselinge onttrekking van de horizon (ik was vlak bij de zee, waarvan ik de immense uitgestrektheid en het zand van het strand een ogenblik tevoren nog kon waarderen) veroorzaakte een zo grote angst dat ik geen stap meer durfde verzetten.
Ik gaf hem ogenblikkelijk toe dat ik overtuigd was, en alles wat hij maar wilde. Een onverdraaglijke gewaarwording, die ik zelfs nu niet eens durf op te roepen, had bezit van me genomen.
*
De K… maken de E…, hun buren, belachelijk door ze te laten gapen, vaak te laten gapen, heel vaak, bij elke gelegenheid, onweerstaanbaar te laten gapen.
Kleine wraakneming voor een belediging die ze lang geleden ondergingen, een affaire waarvan men zoals gewoonlijk niet eens meer wist hoe het begonnen was.
Maar de K…, rancuneus, hadden het de E… nooit vergeven en laten ze gapen!
Zo kwaadaardig is dat niet. Maar wie vind het leuk om belachelijk te zijn?
Dat onophoudelijk gegaap, waartegen ze zich niet kunnen verweren en dat op een flagrante en schandelijk banale manier de inferioriteit van hun magische vermogens verraadt, maakt ze triest, en steeds triester. Ze slagen er niet in om het gegaap luchtig op te vatten.
Hun eer, denken ze, staat hier op het spel.
*
Wanneer ze per se een lange zeereis willen maken of afmaken, en niet de magische kracht hebben om zichzelf te vervoeren ‘langs de weg van reconstitutie’, laten ze zich de lucht in tillen door een span grote zeevogels.
De grote ellende met die vogels is dat ze niet lang zonder vis kunnen en op het water proberen neer te strijken, wat de reiziger helemaal niet goed uitkomt; met een kletsnat achterste betreurt hij zijn vertrek.
Van vis naar vis wordt de reis ten slotte volbracht, want wat de bestemming betreft zijn die vogels heel gehoorzaam.
Alleen profiteren ze onderweg zoveel ze kunnen van het magnetisch onvermogen van de reizigers, zodra ze zich daarvan vergewist hebben.
*
Hij slaat hem een kast aan barrels op zijn hoofd. Wat een vreugde, zelfs als het hout niet goed is!
Helaas, voor het hoofd is alles afgelopen, en misschien ook voor de kast.
Alles afgelopen? Nee, niet in het land van de Magie. De strijd wordt des te heviger en met nog meer vreugde hervat. Met laden, met stukken kast, met planken kun je nog intimmeren op de man, die al gauw weer overeind komt en, als hij niet laf is, je met gelijke munt terugbetaalt.
Het is ook aangenaam om elkaar te bevechten met de sabel. Eerst sla je de man in tweeën. Maar hij richt zich weer dreigend op. Je slaat hem nog een schouder af. Geef niet, hij komt weer overeind. Je splijt zijn hoofd, je slaat zijn hoofd af; je concentrerend op zijn middel snij je hem af als een kool, terwijl je, zonder aan uitrusten te denken, hem nog een flinke jaap in zijn darmen geeft. Wat een genot om een twee drie, twintig degens in dezelfde man te steken, terwijl hij zich nog altijd verweert en je rechtop, hoewel vermoeid, het voorhoofd vochtig van emotie, bedreigt en nog een manier vindt om je een flinke degenstoot toe te brengen.
Kast, sabel, degen – dient het nog gezegd? – zijn magische kasten, sabels en degens, en richten geen enkel kwaad aan, behalve de vermoeidheid die moeilijk te vermijden is wanneer men zich er met hart en ziel aan overgeeft.
*
Als bestraffing van dieven verharden hun armen, kunnen niet meer ingetrokken worden, noch gedraaid, noch gebogen. En ze worden harder en
harder en het vlees wordt harder, de spieren worden harder, aders en slagaders en het bloed worden harder. En verhard droogt de arm uit, droogt uit tot een mummie-arm, een vreemde arm.
Maar hij blijft aan het lichaam zitten. Vierentwintig uur zijn voldoende en de dief, die zich onbetrapt waant en al geniet van zijn straffeloosheid, voelt opeens zijn arm verdrogen. Hartverscheurende ontgoocheling.
De zilveren armen zijn de armen van een koninklijke prinses die eeuwen geleden leefde, haar naam was Hanamuna.
Ze moest gestolen hebben. Ondanks haar koninklijk bloed kon ze niet ontsnappen aan de kastijding der Magiërs.
In het tijdsbestek van misschien een uur slaap werden haar armen hard. In een droom, zegt men, zag ze dat ze zilveren onderarmen had. Ze werd wakker en zag ze met ontzetting aan het eind van haar armen. Een afschuwelijk gezicht. Men toont nog haar gebalsemde lichaam met haar kleine zilveren onderarmen aan het eind. Ik heb ze gezien.
*
‘U ziet, we kunnen er niet dichterbij komen: hij slaat met die vlegel om zich heen zodra hij een voetstap hoort naderen. Hij zou de schedel inslaan van de lastpost die de kooi zou openen en binnen zijn bereik zou komen. Dat duurt nu al meer dan vier jaar. Een ander zou er moe van worden. Hij niet, hij is gek. Die dorsvlegel weegt meer dan dertig kilo; voeg daar de kracht bij die hij eraan geeft…’
‘Maar ik zie geen vlegel,’ riep ik uit, ‘op dit moment heeft hij ‘m niet, vlug, overmeester hem…’
‘Die vlegel is magisch.’
Ik was een beetje sceptisch en kwam dichterbij. Op dat moment gaf de gevangene een formidabele klap in mijn richting, die alleen werd tegengehouden door de spijlen van de kooi die trilden en weerklonken alsof ze getroffen werden door een massa wapens.
Ik begreep dat sommige geesteszieken daarginds desondanks hun magische kracht behouden. Ik moet zeggen dat dat me nog steeds verbaast en het zal misschien ook enkele Heren verbazen die menen te weten wat Waanzin is.
*
Een dag bestaat op zichzelf, en de vorige dag bestaat, en de dag die voorafgaat aan de vorige, en die daarvoor… en ze zijn goed aan elkaar geplakt, tientallen samen, dertigtallen, hele jaren, en het lukt je niet zelf te leven, alleen maar het leven te leven, en je bent stomverbaasd.
De mens uit het land van de Magie weet dat heel goed. Hij weet dat de dag bestaat, heel sterk, heel vastgesmeed, en dat hij moet doen wat de dag niet uit zichzelf doet.
Hij probeert dus zijn dag uit de maand los te maken. Het vastgrijpen is moeilijk. En ‘s morgens zou je dat niet lukken. Maar tegen twee uur ‘s middags begint hij er beweging in te krijgen, tegen twee uur valt ze om, ze valt om; dan moet je weten wat je doet, wegen, vasthouden, loslaten, ontladen, langs boven begeleiden.
Uiteindelijk leidt hij haar af, berijdt hij haar. Hij maakt zich er meester van. En dan snel overgaan tot het belangrijke, snel, genoodzaakt als hij zal zijn – helaas! – om de dag over te laten aan de inschakeling van de volgende dagen, op zijn laatst tegen middernacht. Maar wat doe je eraan? Dat is de prijs die betaald moet worden voor het animale bestaan.
*
Waarom ontroeren ons alleen ruïnes en de nederigste hutjes en lijken ze ons zo menselijk, hoewel je er waarschijnlijk niet zonder ongemak in zou wonen, terwijl de gerieflijke huizen altijd grote, vijandige en vreemde lichamen zijn?
De Magiërs lijken op die vraag een antwoord te hebben gevonden, en dat niet met woorden.
Hun architectuur is vrij van alle zorg over bruikbaarheid.
Niemand in dat land zal architecten om een bewoonbaar bouwwerk vragen. En dat zal het niet zijn, dat is zo goed als zeker. Maar je kunt erin wandelen, of het geslaagde resultaat van buiten bekijken, zijn vriendelijke of bewonderenswaardige voorkomen, en er betoverde momenten in doorbrengen.
Op een kaal plateau zal bijvoorbeeld een trotse vestingmuur verrijzen, die niets verschanst dan een zeldzaam kruid en een paar bremstruiken.
Elders een ingestort torentje (‘ingestort’ gebouwd) dat slechts de grond van een verlaten vlakte bekroont. Daar een boog die niets komt doen, die alleen zijn eigen schaduw overbrugt; verderop, midden in het veld, een kleine trap die in zijn eentje, vol vertrouwen, de oneindige hemel in klimt.
Zo zijn hun bouwwerken. Wat het wonen betreft, dat doen ze onder de grond in pretentieloze onderkomens met een heleboel afgeronde vormen.
Toen ik ze schetsen en foto’s van onze flatgebouwen had laten zien, bleven ze in verwarring achter. ‘Waarom zo lelijk? Waarom?’ Het verbazendste was dat ze onmiddellijk getroffen werden door hun psychische onbewoonbaarheid, hun onmenselijke grofheid en onbewustheid.
‘Zelfs varkens zouden daar ongelukkig zijn,’ zeiden ze.
‘En jullie zijn daarin ook niet beschermd,’ voegden ze eraan toe, ‘en jullie zijn ook niet…’ Het vervolg hoorde ik niet, want ze eindigden in een onweerstaanbaar algemeen gelach.
Het onderaardse leven heeft ze totaal anders georiënteerd dan ons.
Het koude (en rookloze) licht is hun uitvinding – als het een uitvinding is om gevonden te hebben wat een stuk of twintig insectensoorten en evenveel vissen gevonden hebben. Onze archeologen zullen er later over twisten wat er eerder was: de uitvinding van het licht, of de voorkeur voor verborgen woningen, of het zoeken naar een veilige plek voor de beoefening van de magie. De Magiërs geven geen antwoord op zulke vragen.
Hun exquise koude licht staat anderen tegen.
Geen spoor van de overvloedige, buitensporige en brutale zon die het warme en het heldere tegelijk uitstraalt, om maar te zwijgen over het infrarood en het ultraviolet. Evenmin van onze miserabele en toch brandende kaarsen, lampen, voetlichten of tl-buizen.
In hun sousterrains heerst een helderheid die absoluut helder is, zacht voor het oog zoals melk zacht is voor het kinderlijf, licht dat je wel ‘uit een klassiek tijdperk’ zou willen noemen. Het bevredigt het oog maar vermoeit het nooit en verdrijft de schaduwen van de slaap.
*
Ze kweken dwergen in vaten..
‘Dwergen,’ zeggen ze, ‘zullen hoe dan ook de wereld verafschuwen.’
‘Ofwel moet je ze doden, ofwel een vat van woede maken. Dat is het hele probleem.
Vaak geven we de voorkeur aan de dood. Een paar vaten kracht zijn soms ook nodig, begrijpt u wel…’
*
Kanongezichten!
Altijd gerichte gezichten, altijd bulderende gezichten.
Die met een kanongezicht moet je vermijden.
Al zouden ze het willen, ze zouden je niet niet kunnen beschieten in het voorbijgaan, en als de avond is gevallen en na een paar uur van schijnbaar banaal en onbeduidend gepraat, of van spelletjes of geslenter, verbaas je je dat je zo moe bent, zo overdreven, dodelijk vermoeid.
*
‘Wat ik zou doen met de gave van de Boog?’
Er klonk droefheid in de toon van zijn stem, misschien ook bitterheid en ouderdom, als een lamp, ja, als een lamp die uitdooft en ik begreep dat ik indiscreet was geweest.
En eens te meer, en terwijl ik op het punt stond iets te weten te komen, eindelijk een van de grote geheimen te kennen, was het gesprek een andere kant opgegaan of eindigde in een zucht.
*
Wie wilde toch zijn ondergang?
De man, half naar mij toegekeerd, stond op een taluud. Hij viel.
Hoewel hij nauwelijks dieper viel dan zijn eigen lichaamslengte, was zijn lichaam toen het op de grond lag compleet verpletterd. Sterker: geradbraakt, tot moes geslagen, alsof hij van een vierhonderd meter hoge rots was geworpen, terwijl hij in zijn val alleen maar van een klein, onbeduidend taluudje was gerold.
*
De parthenotherapie is een van de meest verbreide instituten van het land.
Kinderen (er is een kindermarkt), jongelui worden op hun veertiende als medicijn gebruikt. Daarbij behouden ze overigens hun maagdelijkheid, vergis u niet, het gaat om het contact, en dan nog slechts voor de lompsten.
De simpele, nabije aanwezigheid is ruimschoots voldoende.
Ernstig aangetast door een crisis van benauwdheid, huurde ik er zelf een op aanwijzing van mijn adviseur. Haar schouder en de exquise aanzet van
haar borst, dat was de aangeraakte zone die me het meest, en het snelst goed deed.
Dit eenvoudige meisje, met een ver reikende charme, deed tijdens de behandeling niets anders dan het dichtknopen en ontknopen van een scheenbeschermer, maar op een heel bescheiden manier.
Van tijd tot tijd keek ze me aan, dan weer naar haar been, ze zei niets en haar gevoelens bleven me onbekend.
*
De ongemakken van een gebrek aan harmonie heb je overal, dit land niet uitgezonderd.
Sommigen bereiken een zo grote overgevoeligheid, zonder een evenredige kracht te behouden, dat als een klein dier het serieus zou willen, ik bedoel ze iets zou willen laten doen, dat ze er dan het slachtoffer van zouden zijn en het niet zouden kunnen voorkomen, gecommandeerd door een nietig en verachtelijk insect.
Dat weten ze en ik laat het aan u over om te bedenken wat voor schande en wanhoop het is voor iemand die zo behandeld wordt.
Ik zag er een die geleid werd door een slang van minder dan vijftig centimeter lengte, te zeer in beslag genomen om de schandelijkheid ervan te ervaren, en men heeft me verteld over een vrouw die geboeid en geleid werd door een spin.
Ik heb overigens geen flauw idee waarheen of waarom.
*
In dit land, waar de natuurlijke magische kracht sterk is, waar ze ontwikkeld wordt door list en techniek, moeten fijnbesnaarde en nerveuze mensen bijzondere voorzorgsmaatregelen nemen om hun onafhankelijkheid te bewaren.
Zelfs belangrijke mensen, aanzienlijke personen, hebben in ogenblikken van oprechtheid, als ze hun angst lieten zien, tegen me gezegd: ‘Ben ik dit wel? Merkt u niets… niets vreemds aan mij?’ Zo bang zijn ze om bezet te worden door anderen of als marionetten gecommandeerd te worden door sterkere collega’s.
Toen ik hun vertelde over Christus en over Franciscus van Assisi of andere heiligen die later gestigmatiseerd werden, die op vrijdagen bloed ver-
loren uit hun handen en voeten, zetten ze een gezicht dat er vaak meer ernstig, verslagen en afwerend uitzag dan vroom.
‘Wat?! Hij is al meer dan tweeduizend jaar dood, zegt u, en hij vampiriseert u nog altijd!’
Ik zag hoezeer ze met ons te doen hadden en als het ware ook geterroriseerd waren.
*
Ik heb gesproken over de institutie van de kindermarkt. In de provincie Norr bestaat een oudermarkt, waar volwassenen zonder kinderen, en met een muts die lager is dan de derde magische graad zich verplicht dienen te vervoegen.
Daar kiezen de kinderen. De ouders kunnen weigeren. De keus die een kind maakt wordt eenvoudig genoteerd. Zeven weigeringen van een volwassene zullen niet getolereerd worden. Dat is een vader die het niet van zichzelf weet, zeggen ze, en hetzelfde geldt voor een vrouw, behalve dat het maximale aantal weigeringen voor haar op vijf staat.
In de provincie Gornoba vindt je veel meer vaders dan moeders. In Caréla is het omgekeerd, de vrouwen binden zich nauwelijks, behalve aan mannen.
Dat komt natuurlijk niet goed uit. Maar een adoptiefvader die bij je past is beter dan een complete natuurlijke familie die niet bij je past, zo is hun principe. Ze zeggen ook graag dat een kind zelden behoefte heeft aan een vader en een moeder. Afhankelijk van zijn karakter heeft het behoefte aan de een of de ander.
Wat te zeggen over deze gebruiken? Wel (en ik wijs erop dat ik geen man ben die overal successen ziet), al blijft er een zeker aantal ‘verbintenissen’ over dat verkeerd uitpakt, onverschillige zijn er niet, en er zijn daar meer gezinnen met een harmonie om van te dromen dan waar ook elders, gezinnen die resulteerden uit hartstochtelijke ontmoetingen op een marktdag en die een soort paradijs op aarde zijn geworden.
Je benijdt ze meteen, dat verzeker ik u.
Het kind uit Gornoba heeft zelf iemand aangewezen en ‘de cirkel verbroken’ om zijn bestemming tegemoet te gaan. Misschien moet ik opmerken dat sommige kinderen me tegenstaan vanwege hun irritante gelaatsuitdrukking van geslaagd meneertje; een observatie die snel vervluchtigt bij het zien van de schitterende samenvoeging, werkelijk voorbestemd, en
zodanig dat je in hun aanwezigheid voelt dat je eigen leven mislukt is, mislukt achter je ligt, vanaf het begin definitief mislukt.
*
Op een perfide, verstandige, geniale manier hebben ze een bijzondere jachtmethode geperfectioneerd.
Tegen de leeuwen gaan ze te werk door de collectieve ziel van de leeuwen te verwonden. Langs een geheime weg nemen ze de overhand op de geesten van dode leeuwen, ze persen ze samen en verhinderen hun reïncarnatie of zetten die extreem onder druk, met zeer kwalijke gevolgen voor de gezondheid en het gestel van de leeuwen, die daar – behalve in de savannen van het westen – heel gedegenereerd en lui zijn, zoals dieren het niet mogen zijn, kleiner van stuk en in alle opzichten zwakker, zodat een bok ze nog partij kan geven.
Ook die vijanden van de mens en van de kuddes, die dieren die vroeger schrikwekkend waren door de angst die ze inboezemden, ze jagen ze van hun pad met een paar schoppen wanneer ze ze tegenkomen en dreigen ze nog verder te laten degenereren, ze zo diep te doen zinken dat een rat ze angst aan zal jagen.
En de leeuwen, alsof ze de vervloeking begrijpen, druipen af met de staart tussen de benen en de kop gebogen. Je ziet er zelfs die, als ellendige stakkers, in de vuilnishopen wroeten.
*
Al sinds lang worden schepen niet meer gebruikt, behalve voor lange afstanden.
Als er een rivier overgestoken moet worden, zorgen ze voor een schuitje voor de zieken, de kinderen, de koopwaar. De mannen die goed gezond zijn zien daar allang vanaf, en steken afgronden en water over met magische kracht.
Een aangrijpend feit: soms stapt een grijsaard of een jonge jongen die, gebukt onder veel bagage of verzwakt door ziekte, met de schuit is meegestuurd, eruit; hij is de traagheid van de manoeuvre beu en op enkele armlengtes van de oever, slechts gedreven door zijn verlangen, stapt hij uit de schuit die door de stroom werd opgehouden en gaat te voet over het water verder.
Oh wat een verrassing, een emotie zoals ik die nauwelijks ken, die triomfantelijke impuls, en zo natuurlijk, het lijkt dan wel of hij de hele oversteek had kunnen doen, dat hij alleen de veerman niet voor het hoofd wilde stoten en hem niet van zijn broodwinning wilde beroven, wat vast en zeker soms ook zo is.
*
De boom die met zijn takken slaat heb ik niet gezien, maar ze hebben me er veel over verteld. Hij kan er alleen de eerste veertien dagen van de lente mee slaan, waarna de benodigde souplesse hem gaat ontbreken en hij blijft onverschillig staan als de andere bomen, propvol als ze zitten met cellulose en andere taaiigheden die onverenigbaar zijn met de expressie en de dans.
*
Ze oriënteren zich op een gekke manier in zaken van ambacht enindustrie. Op een dag legde ik ze – na andere uitvindingen – de tuigage uit van een driemaster, wat ze leek te interesseren. Zo zorgvuldig als ik kon, tekende ik masten en ra’s, de ra van het grote marszeil, van de bramsteng, van de bovenbramsteng, en toen ik er later iets over zei tegen degene die zich er het meest voor geïnteresseerd had, zag ik dat hij begrepen had dat de zeilen gehesen werden met een revolver, ik bedoel met kogels; je loste een schot, bijvoorbeeld op de bovenbramsteng, en het zeil ontvouwde zich.
Zo mengden ze onwillekeurig het wonder met de wetenschap. Ik moest ze voortdurend corrigeren: ‘Nee! Er is geen haan die de treinen laat vertrekken! Nee, we hebben de rite van de bliksem niet nodig om onze elektrische lampen aan te steken…’ Maar ze gingen weg vol twijfel en vroegen zich af wat ik toch voor hun verborgen hield.
*
De verlamming van de olie, ik weet geen ander woord. Die olie, gewoonlijk onttrokken aan de aardnotenplant, wordt op magische wijze dikker wanneer men dat wil en verzet zich dan tegen het vloeien, terughoudend geworden, eerder dan stroperig.
Je kunt het meenemen, in blokken bewaren. Die worden gewreven en
dan lekt naar buiten wat je nodig hebt, zoveel als je wilt, naar gelang je harder of zachter wrijft
Dit geheim schijnt het land niet te kunnen verlaten, want toen ik er een meenam, vond ik in plaats daarvan olie terug, olie die een hele koffer doordrenkte en bevlekte.
Het ging doodeenvoudig om bevroren olie, denkt de lezer. Nee.
Het verschil is overduidelijk. Niemand kent bevroren olie, maar wie heeft nog nooit water gezien dat in ijs is veranderd?
Welnu, dat lijkt totaal niet op verlamd water, dat ze net zo maken. Ze stoppen het water, houden het tegen, verhinderen dat het valt. Heb ik het trouwens daar al niet over gehad?
De aanblik is dus heel anders. Materie die soepel afgeremd wordt in zijn bewegingen gedraagt zich, verre van die definitieve, kristallijnen, bijna minerale hardheid van ijs te vertonen, eerder als een kussen.
*
Een blinddoek over de ogen.
Sommige kinderen voeden ze op met een blinddoek over de ogen. Een klein aantal wordt getraind om het zicht terug te krijgen door alle poriën van hun lichaam, een groter aantal om te zien in een bijna totale duisternis.
Sommigen bereiken een zo grote gevoeligheid voor lichtstralen dat ze overdag niet naar buiten kunnen zonder de bescherming van twee of drie parasols.
De ‘dagblinden’ genieten de voorkeur om offers te brengen aan de Machten. Hun offers zouden beter ontvangen worden.
De dieren zijn minder bang voor ze en vertonen daardoor de voor het offer gewenste ontspanning. Ze kunnen ook dichter bij een groter aantal soorten komen. Maar niet alle soorten zullen worden gekozen.
Voor het offer zijn alleen beesten geschikt die huiveren in contact met water.
*
Getrouwd met een pop.
Ze houden zich daar aan de wet van de onzuiverheid. Orgieën zijn er heilig. Urine is hun water (om zich te wassen). De riten van de maanafdeling worden als enige in acht genomen.
Een vrijwel algemeen gebruik is dat het meisje wordt getrouwd met een pop. Ze zal geen andere echtgenoot hebben. Aan die pop moet ze trouw blijven.
Drie keer per jaar onderwerpt iemand die ze niet kent, en die haar onbekend zal blijven, haar aan de wet van de man, maar zonder haar meer dan strikt noodzakelijk is aan te raken, zonder zich bloot te geven, al was het maar met een vinger of een woord, volledig opgesloten in een verachtelijke pop, gekleed in lappen en stro, en met een monsterlijk masker.
Zo is het gebruik. Dat is de beproeving van de vrouw. Oh, hoe graag zou ze die pop bedriegen met een man, die ze eindelijk zou zien, eindelijk naakt, of tenminste op een gewone manier gekleed, gewoon menselijk. Maar dat is verboden.
Die poppen worden soms demonen. Dat is precies het doel dat men had nagestreefd. ‘Zonder begeerte geen demon’. Ze zijn dol op demonen.
Met een magisch bedoeling nemen ze ook de armen van plattelandsmannen gevangen, van sterke en simpele boeren, in de hoop dat er op die manier een zwervende Kracht aan zal ontspringen.
*
Het boek van de leeuwenslaap.
Dit boek bevat alle magie. Het wordt verborgen gehouden. De kopieën die ik ervan gezien heb, bevatten niet meer dan twee hoofdstukken, die trouwens op meerdere punten vals waren.
Op de hoofdpoort van de stad Iniaho kan men een fragment zien van de Grote Cyclus van de Leeuw. Een groot en indrukwekkend schilderij, opgebouwd uit wat je moet kunnen ‘lezen’.
Je ziet er een imposante Bol, die lijkt op de aarde, maar die vertegenwoordigt een erg nauwe keel waardoor de leeuw binnenkomt, die deze keer in de rats zit. Zijn staart is twaalf keer gekruld en het lijkt of hij uitloopt in een soort karafje, waar hij inslaapt. Een duif maakt hem wakker. Hij wil die vangen. Zij ontsnapt. Hij wordt zo mager dat hij verandert in een slang en zich voedt met grind. Verderop wordt hij aangevallen door de wateren en vervolgens door de vlammen. Hij biedt ze het hoofd.
Wat het zwaarst op hem drukt zijn alle eieren die hij moet bewaken. Hij slaapt voor de tweede keer in, daar, dicht bij de eieren. Een rivier stroomt vanuit een ster naar hem toe. Hij komt weer tot leven (de eieren zijn wit, de bol is grijs, de leeuw altijd zwart).
Hij is nu in de zesde cirkel (er zijn er zeven, concentrisch). Uit de vijfde cirkel knalt een zweep. Vanaf dat moment herneemt de leeuw zijn echte leeuwenleven. Voor korte tijd. Hier moet hij een spiraalvormige ladder bestijgen. In die positie is hij blootgesteld aan de vleugelslagen van de vogelkatten.
Als hij op het punt staat de vijfde cirkel te bereiken, maken twee oude mannen die een boek vasthouden een buiging. En de leeuw valt voor de derde keer in slaap.
De vier cirkels waar het om gaat, die de sleutel tot de andere bevatten, bevinden zich in deze verboden stad, maar de eerste cirkel, de sleutel tot alle andere, is niet voorgesteld, behalve voor rechthebbenden, in het zand, en meteen uitgewist.
*
Vuurrivieren of de Dagen van de Grote Zuivering.
Op die dag vertrekt vanuit de derde ring van de hoofdstad, doorgaans in stilte, een stroom van vlammen. Zeer stil. Hij verslindt dingen en mensen, maar altijd zeer stil. Aan de oevers bovendien het lichte gefluit van schepsels die verdwijnen in het niets.
Rivieren van vlammen vertakken zich uit de stroom, om hetzelfde te doen. Hij zwermt tenslotte uit in beekjes die overal verraderlijk stromen en voorbijschieten.
Er zijn ook infiltratievuren en de onderaardse steden worden aangetast. Niet de jonge planten, de jonge dieren, de kinderen. Zij blijven ongedeerd. Wat de mannen betreft, sommige wel, andere niet.
Er zijn verrassingen. Je ziet er die een grote reputatie genieten in een bepaalde soort magie, Meesters die wanhopig worstelen, vergeefs hopend om ofwel de wet van de leeuw terug te vinden, ofwel weer kind te worden. Een vergeefse strijd, ze worden weldra verdampt, opgelost door de vreemde vlammen die de domste baby moeiteloos weerstaat.
Die dag is genaamd de Dag van de Grote ‘Zuivering’. Een bruut einde aan het woekeren van de donkere vormen van magie.
De reuzin in bed
Dit verhaal van de reuzin in bed zal heel wat mensen doen twijfelen aan het morele gehalte van de Magiërs. Laat ze toch maar oppassen voor de absurditeiten die ze zich in het hoofd dreigen te halen wat dit betreft. De deugd van magie ligt elders.
In Ofridie hebben ze reuzinnen (een per negen dorpen) die monsterlijk opgevoed, getraind en ontwikkeld zijn dankzij hun methodes. Ze leeft in een huis en ligt graag in bed – in de meest losse betekenis van het woord ‘bed’ en in de ergste betekenis van het woord ‘huis’. Ze leidt daar heel prettig leven. Wat de mannen betreft, die gaan werkelijk uitgeput bij haar weg, maar met iets soevereins omdat ze uiterste grens van bevrediging hebben bereikt, die bijna de rand van een afgrond is.
Dat grote lichaam dat je overspant, die armen en die boezem die je opslokken en je evengoed zouden kunnen verpletteren en in stukken breken, geven werkelijk dat gevoel van risico en gevaarlijk avontuur met vrouwen waar mannen in het algemeen zo goedkoop prat op gaan.
Die reuzinnen zijn waarschijnlijk goedhartig, maar hun humeur is wisselvallig, hun zenuwen zijn zwak. Gauw beledigd, rood aanlopend, en overigens zeker wetend dat ze ongestraft zullen blijven, rukken ze je in een moment van neerslachtigheid zonder aarzeling het hoofd af, als van een jonge haring – … en zeg maar dag met je handje.
*
De Magiërs haten onze knetterende gedachten. Ze blijven graag geconcentreerd op een meditatie-onderwerp. Die onderwerpen zijn de intiemste, de meest compacte, de meest magische ter wereld.
De eerste, niet de belangrijkste, zijn twaalf in getal, te weten:
De primordialen van de schemering
De weke ketting en het nevelgetal
De chaos gevoed door de schaal
De visruimte en de oceaanruimte
De onberekenbare trapeze
Het zenuwvoertuig
De etherische menseneter
De straal van stro
De gelimiteerde schorpioen en de complete schorpioen
De geest van stervende sterren
De heren van de cirkel
De ambtshalve reïncarnatie
Zonder deze elementaire basisnoties is geen werkelijke communicatie mogelijk met de mensen van dit land.
*
In het jaar 394 van de derde siriade van hun tijdperk werd de stad Oboar, de op een na belangrijkste, omgeven door een groot gebrul. Meteen al was het buiten proporties. De wind kon het niet helemaal verklaren.
Wat angstwekkend was in dat lawaai, en om radeloos van te worden, was dat het plotseling verflauwde en ophield, waarna een zo dodelijke stilte intrad dat de natuur niet meer werkelijk leek, maar slechts gekopieerd van zichzelf.
Toen kwam, als een granaat, de stormvlaag terug en het enorme gebrul, dat nog enormer leek.
Op het negende uur beefde de aarde, een heel speciale, lokale beving, alsof ze ruimte moest maken voor… voor een wezen. Wat voor wezen? Het leek (zonder dat je er een schub van zag) op een reusachtige draak met een lange staart of een honderd keer zo grote iguanodon, die met moeite, kronkelend, het plateau waarop de stad is gebouwd overstak, om tenslotte in de ingewanden der aarde te verdwijnen.
De menigte verspreidde zich na de opschudding over de weer tot rust gekomen bodem, en staarde verbijsterd naar het uitgeholde S-vormige spoor van de woedende drakestaart.
Elk huis dat op zijn weg lag, verdween in een lava vermengd met verglaasd zand.
Ongeveer tezelfdertijd verdween de ondergrondse stad Yga compleet. Een grote massa basalt neemt tegenwoordig haar plaats in.
*
Wie ziet zijn geheimen graag ontsluierd? Ik werd vaak achtervolgd en aangevallen.
Karna, die me onder zijn hoede had, had een er een zware taak aan.
Er waren veelvuldige pogingen om me te vergiftigen. Vaak had ik de hand op de rug, doorstoken door de tanden van een vork. Verdreven vogels sneerden in mijn oor. Meer dan eens raakten stukken rots los uit de bergen om bovenop me te vallen, maar steeds kwam Karna op tijd om het kwaad onschadelijk te maken en de geduchte massa’s vielen als los zand, als zakdoekjes aan mijn voeten.
Maar op een dag, toen ik een drukkende invloed voelde en hem riep, kon hij me niet tijdig te hulp komen. Toch liep hij onmiddellijk in mijn richting,
en hoewel hij niet verder weg was dan aan ander eind van de kamer, op niet meer dan zes meter afstand en hij meteen naar me toe begon te rennen, steeds sneller, op een paar passen en gedurende lange, lange minuten kon hij niet tot bij me komen, kwam zelfs niet merkbaar dichterbij. Geconfronteerd met deze vijandige magie hield hij in, verborg zijn hoofd voor meditatie of invocatie, en bleef enige tijd in die houding staan; toen begon hij weer met krachtige tred te lopen. Deze keer kwam hij dichterbij, ik spreidde mijn armen om hem te ontvangen, toen een cycloonwind hem opzij blies naar een op een kier staande deur. Hij rukte zich ervan los en sloeg weer de goede richting in, maar ruw weggesleept naar de wijdopen deur moest hij weer achteruit om een nieuwe aanloop te nemen. Een derde keer stortte hij zich naar voren, maar onweerstaanbaar opgezogen als graan in de automatische zuiger van een groot, modern vrachtschip werd hij opgeslokt door de opening en verdween. Ik heb hem nooit meer teruggezien.
Op diezelfde dag werd ik, ik weet niet hoe, het land van de Magie uitgegooid.
1941