Herman Verhaar
Over ter Braak
U vraagt ‘een korte uiteenzetting over wat voor mij persoonlijk de betekenis van Ter Braak is’ en verwacht misschien ontboezemingen van particuliere aard. Die kan ik u echter niet leveren. Ter Braak betekent voor mij wat ik voor zijn actuele betekenis in het algemeen houd. Het particuliere daarin is hoogstens dat ik die actuele betekenis groot acht en, ondanks alle aandacht die hem ten deel valt, betwijfel of zij voldoende wordt ingezien.
Men zegt dat de laatste tijd de belangstelling voor zijn werk weer krachtig herleeft, en inderdaad gebeurt er van alles dat daarop lijkt te wijzen, ik noem bijvoorbeeld: de dikke aan hem gewijde aflevering van het Bzzletin, de uitgave bij Bzztôh van zijn ongebundelde bijdragen aan P.C., de dissertatie van Peter Schmitz (Kritiek en criteria), de ‘literatuursociologische’ studie van A.F. van Oudvorst (Menno ter Braak als woordvoerder van de intellektuelen), het Synthese-deeltje van Francis Bulhof over Politicus zonder partij, de herdruk bij Reflex van Cinema miletans, de door Reflex aangekondigde uitgave in boekvorm van de gestencilde dissertatie van Borsboom (Menno ter Braak, onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid), de zojuist bij Bzztôh verschenen bundel niet in het Verzameld werk opgenomen stukken over emigrantenliteratuur en ten slotte de herdruk van dat Verzameld werk zelf.
Maar wat betekent dat nu eigenlijk allemaal? Om met het laatste te beginnen: in twintig/dertig jaar kochten een paar duizend mensen de verzamelde Ter Braak en die is nu dan opnieuw voor een paar duizend mensen beschikbaar, maar een paar duizend plus een paar duizend blijft een paar duizend. Ik kan er niet van onder de indruk zijn. Over elke vorm van aandacht voor Ter Braak wil ik mij graag verheugen, maar ik kan daarbij toch niet over het hoofd zien dat veel van die aandacht het afgelopen anderhalve
decennium uitgesproken kritisch op het onwelwillende en zelfs vijandige af is geweest.
In het voetspoor van W.F. Hermans zijn tal van stukjesschrijvers spottend en bagatelliserend over hem gaan schrijven. Sinds Merlyn wordt zijn betekenis in de meer academisch georiënteerde kritiek – overigens zeker niet door Peter Schmitz – zo veel mogelijk gekleineerd en heeft men geprobeerd hem af te doen als ‘impressionist’ en ‘personalist’ (wat hij in de door deze critici zelf ontketende negatieve betekenis van de epitheta geen van beide was).1. Linkse intelligentsia bagatelliseren hem minder, maar zien wèl een verwerpelijke ‘vrij zwevende’ intellectueel in hem die zich nooit heeft kunnen losmaken van zijn burgerlijke achtergrond. En zelfs een studieus toelichter als Bulhof, die toch helder en ernstig op hem ingaat, weet hem al met al uitsluitend van harte te waarderen als men hem stevig vastnagelt aan zijn literairhistorische en geografische contekst.
Ik ben het met enkele vitale conclusies van deze Bulhof best eens, bijvoorbeeld dat Ter Braak gebaat zou zijn geweest bij tegenspel van hoger niveau (dat is hij trouwens nòg) en dat hij met zijn afkeer van systematiek behalve Freud ook Nietzsche onrecht heeft gedaan (nieuw is dat verwijt trouwens niet, Gomperts betoogde jaren geleden al hetzelfde en op tegenargumenten is nooit iemand ingegaan); ook wil ik niet ontkennen dat er van alles in Ter Braaks stijl, aanpak en ideeën voor veel hedendaagse lezers onvermijdelijk verouderd is. Ik heb mij over studenten Nederlands van nu, die vast niet dommer zijn dan vroegere, laten vertellen dat zij best bereid zijn zich ontvankelijk op te stellen tegenover Ter Braak, maar er desondanks niet in slagen ook maar enigszins te begrijpen wat hem bewoog en waarover hij het heeft.
Wat zal ik daarover oordelen? Ik zelf ben Ter Braak begonnen te lezen toen ik op een school in een klas zat en in een vriendenkringetje verkeerde waarin dat min of meer vanzelf sprak. Een persoonlijke ontdekking kan ik hem daarom moeilijk noemen. De rol die hij heeft gespeeld bij mijn bevrijding uit de vooroordelen van het eigen milieu en mijn verdere vorming, is ongetwijfeld geringer dan die van dat vrijdenkende, verdraagzame lyceum. Toen ik Ter Braak in mijn ontvankelijkste jaren begon te lezen, begreep ik er bovendien weinig van, althans van zijn grote essays, en nog
steeds vind ik boeken als Politicus zonder partij, Van oude en nieuwe Christenen en De nieuwe elite moeilijk en de moeite van het aandachtig lezen in de eerste plaats waard uit belangstelling voor de intellectuele achtergrond en de ontwikkeling der ideeën van Ter Braak als criticus en ‘journalist’.
Ik heb dus wel begrip voor het onbegrip van de hedendaagse ‘men’ van wie Bulhof de onbedoelde woordvoerder is, ik juich dat onvermogen alleen niet toe, vind het minder vanzelfsprekend en gerechtvaardigd dan hij en kan er met geen mogelijkheid een vooruitgang in zien. Met zijn exclusieve waardering voor het tijd-, cultuur- en zelfs landgebondene geeft hij Ter Braak een genadeslag die mij verbijstert en ontmoedigt. Wat doet hij nog zijn best om Politicus zonder partij te verduidelijken? Toch is dat ook voor mij niet helemaal vergeefse moeite. Ter Braak citerend, parafraserend en becommentariërend, herinnert Bulhof zelf mij eraan hoe enorm het respect is dat wij tegenwoordig de wetenschap plegen toe te dragen, hoeveel warrig bijgeloof wij daar tegenover stellen, hoe wij gewend zijn geraakt en ons hebben neergelegd bij verregaande specialisatie. Ter Braak deed dat allemaal niet en daarmee is hij actueler en onmisbaarder dan ooit. Zijn onovertroffen allure en stijl zijn daarbij vergeleken meegenomen, maar niet van essentieel belang.
Maar afgezien van het al dan niet actuele, het wordt mij droef te moede als ik mij realiseer hoe comfortabel de positie is van veel van Ter Braaks recente critici, vooral van academische zijde. Laten zij eens beseffen dat het niet zo’n kunst en nogal vrijblijvend is er standpunten, liefst ‘moderne’, op na te houden, maar dat dat nog iets anders is dan daar persoonlijke consequenties uit te trekken. Ik zou Ter Braak alleen al royaal kunnen bewonderen, de bourgeois die hij geweest moge zijn, om zijn consequente houding: om de wetenschappelijke carrière die hij – als cum laude gepromoveerd historicus – prijs gaf voor de literatuur en de journalistiek; om zijn positie als Forum– redakteur, die hij opgaf toen zijn onafhankelijkheid door het roomse zuiden werd bedreigd; om de baan als letterenredakteur van Het vaderland die hij in de crisistijd zonder alternatieve bron van inkomsten op het spel zette toen zijn politieke vrijheid in die krant werd bedreigd; en om het leven waaraan hij een einde maakte toen hij meende dat hij het niet meer leven kon (want wat voor psychische factoren en misschien over-
trokken angst het besluit tot zelfmoord beïnvloed mogen hebben, dat het werd genomen omdat Ter Braak onder de Hitler-dictatuur meende niet te kunnen en niet wenste te leven, staat vast). In dit alles is hij voor mij als kind van een verzorgings- en welvaartsstaat zoals hij die niet gekend heeft het voorbeeld van iemand die niet niet alleen ergens voor stond – dat doet iedereen tegenwoordig -, maar voor wie daarbij ook werkelijk iets op het spel stond.
Ook wat zijn werk betreft zie ik Ter Braak als een voorbeeld. Wij hebben het vandaag de dag over vrijheid, inspraak, democratisering, zelfbeslissingsrecht, alsof die woorden niets betekenen. Maar op intellectueel en cultureel gebied weten wij nauwelijks nog waarover wij het hebben, waaruit wij eigenlijk kunnen kiezen en waarover beslissen. Er opereert in onze tijd geen enkele literaire criticus meer met een belezenheid in verschillende talen en belangstelling voor verschillende onderwerpen (‘vakgebieden’) als eertijds – volkomen vanzelfsprekend – Ter Braak; niemand die zijn pretentie van een zekere universele veelzijdigheid bij gelijkmatig hoog niveau nog aandurft. De een is nogal geïnspireerd door de Engelse literatuur, een ander schrijft af en toe over moderne Amerikaanse, een enkeling of vierde leest vrij wat Frans of juist Duits, Wam de Moor – ik noem maar iemand die hier toevallig niet aanwezig is – beperkt zich voor honderd procent tot Nederlands en leeft dan ook temidden van de meesterwerken. Maar de criticus als beheerser van een internationaal domein van artistieke en intellectuele prestaties, behalve op literair ook op historisch, psychologisch en filosofisch gebied, is uitgestorven. Ter Braak was er de beste, maar ook een van de laatste vertegenwoordigers van. Helaas, want hoe minder je aankunt en hoe meer je je beperkt, hoe onvrijer je in alle onwetendheid bent, hoe meer je je onderwerpt aan de dictatuur van de plaatselijke mode van de dag.
Zo niet Ter Braak, die als vrije en onafhankelijke want zowel zelfbewuste als breed georiënteerde lezer voor mij de democraat bij uitstek is onder onze intellectuele schrijvers. Van verschillende zijden is ons niet lang geleden aanbevolen voor onze eigen spraakmakende intellectuelen columnisten te houden als Hofland, Rubinstein, Blokker en Van het Reve. Maar wat een armoe! Ik wil hun verdiensten niet loochenen en leef dagelijks of wekelijks met hun bekommernissen mee, maar je hoeft maar
vluchtig te bladeren in het Verzameld werk van Ter Braak om vast te stellen in wat voor een wereld van onverplichtheid, gebrek aan ernst en zelfgenoegzaamheid zij leven en werken. Zij zijn ontwapenend terwijl ik juist graag bewapend zou worden, al was het maar tegen de democratie als een aangelegenheid van politici in plaats van een kwestie van zelfbehoud in niet-materiële zin.
U kent ongetwijfeld het felle stukje ‘Het verraad der vlaggen’ dat Ter Braak schreef toen er in Nederland gevlagd werd voor de overeenkomst van München die Tsjechoslowakije om zeep hielp, maar u weet vermoedelijk niet dat er in het augustusnummer 1968 van het Praagse literaire tijdschrift Impuls, dat op de bres stond voor de lente van Dubček, een door Olga Krijtová gemaakte en ingeleide vertaling van verscheen. Dat stukje van de Nederlander ontroerde de Tsjechen ongetwijfeld om de ondubbelzinnige wijze waarop het hun zijde koos tegenover de opluchting over de vrede die Engeland en Frankrijk met Hitler te hunnen koste waren overeengekomen, maar ik ben er zeker van dat het bovendien juist toen verscheen om de opvatting die eruit spreekt van ‘democratie’. ‘Voor mij’, schreef Ter Braak, ‘is democratie in de eerste plaats een atmosfeer, waarin iemand kan leven, die de toekomst niet aan een dode formule van het verleden wenst te binden.’ Van het stelsel van regering en parlement, van een eerste en tweede kamer, van het bestaan van socialistische, liberale en christendemocratische partijen en zelfs van vrijheid van drukpers (dat hoogst bereikbare maar niet overal onmiddellijk te verwerven goed) is daarbij geen sprake en daarmee wordt het accent verlegd naar persoonlijke mogelijkheden als onafhankelijkheid en zelfstandigheid die wij al te zeer hebben prijsgegeven, zonder dat wij het nog kunnen opbrengen ons dat als een verlies bewust te zijn. Ter Braak is nog steeds in staat mij daaraan te herinneren.
In dezelfde maand waarin die Tsjechische vertaling van zijn protest tegen ‘München’ het licht zag, maakten Warschaupacttanks een einde aan de Praagse lente – en in geen enkele Nederlandse krant, weekblad, tijdschrift verscheen een stukje dat getuigde van het medeleven en de bewogenheid van dat uit 1938 van die achterhaalde Ter Braak. Zulk een prijs voor het pacifisme wens ik echter niet te betalen. Menno ter Braak is voor mij
nog altijd een wapen, wel niet tegen de echte tanks van de machthebbers, maar dan toch tegen de vermomde waarmee specialisten hun gezag in stand houden, columnisten ons verleiden en ideologen ons willen dwingen.
- 1.
- Ter Braaks ?personalisme? blijft overigens ook in dat kamp een verwarrende kwestie, getuige J.J. Oversteegen, die op blz. 463 van Vorm of vent, zijn standaardwerk ter zake, schreef: ?Kort gezegd: Ter Braak zag het werk als een te overwinnen hindernis op de weg naar de auteur, de mens erachter? (een personalist dus), maar op blz. 405: ?Ik bezig hier een woord dat de laatste jaren gebruikelijk is geworden voor de Forumauteurs, echter met de reserve dat ik het all??n voor Du Perron juist acht, als korte karakteristiek van de criticus die ?de mens achter het werk zoekt?. Voor Ter Braak, die naar ik meen op iets anders uit was, is de term ongeschikt.?
Na Oversteegen en anderen schudt ook Bulhof uit zijn mouw dat Ter Braak zich schuldig maakte aan ?het voor Forum gebruikelijke op impressies beoordelen van literair werk?. Peter Schmitz, die als eerste Ter Braaks beoordelingsnormen speciaal heeft bestudeerd, komt wat hem althans betreft uiteraard tot een geheel andere conclusie. Is het ook een symptoom van toenemende belangstelling dat zijn boek nog nergens serieus is besproken?
P.S. Op de dag dat ik in de boekhandel Van Stockum het praatje improviseerde waarvan de hier afgedrukte tekst een reconstructie is, verscheen behalve de herdruk van het Verzameld werk ook de eerste echte aan vulling erop: Menno ter Braak. De artikelen over emigrantenliteratuur 1933-1940. Bijeengebracht en ingeleid door Francis Bulhof (uitgeverij Bzzt?h). Ik noemde het meteen als een van de symptomen van een herlevende belangstelling voor Ter Braak, maar las het pas later en werd toen op wel heel ontstellende wijze bevestigd in mijn argwaan jegens die veronderstelde herleving. De artikelen over emigrantenliteratuur is een buitengewoon dubieus boek. Bulhof onttrekt een verzameling stukken aan de vergetelheid omdat hij die kennelijk de moeite van het lezen nog waard vindt, maar die voorziet hij dan van een inleiding die tot het onsmakelijkste behoort wat ik in tijden over Ter Braak onder ogen kreeg, – en ik was als trouw W.F. Hermans-lezer toch al aardig door de wol geverfd. Deze professor uit Texas wil kennelijk door een editie op zijn naam te brengen, pronken met andermans veren en ze tegelijk bekladden. Ik kom in het komende Tirade-nummer op hem terug en daarmee op Ter Braak als anti-feminist, sympathisant met terreur, fascist en anti-semiet.