Het avontuur van de Britse mislukking: Du Perron in Oxford
Ronald Spoor
In het hoofdstuk ‘Jacht op de Ene’ van Het land van herkomst geeft Du Perron een prachtig portret van zijn relatie met een meisjesstudente uit Oxford. Het relaas krijgt binnen het hoofdstuk bijna een sub-titel: het avontuur van de britse mislukking (VW 3, p.490). In het direkt daaraan voorafgaande dubbelhoofdstuk ‘Tanja-Teresa’ zegt de ex-kadet Kostja Goeraëff tegen Arthur Ducroo als hij hem het verhaal van zijn eerste liefde vertelt: ‘Ducroo, als je weten wilt wat het diepste is in een vriend, laat hem dan vertellen hoe zijn eerste liefde eruit zag.’ Ducroo’s tegenhistorie is Teresa, zijn eerste grote ontmoeting in Europa. Wanneer Teresa zich tenslotte vrijwillig van hem afwendt, blijkt het dat zij slechts een schijngestalte van de Eene, onverschenene, ademloos gewacht, is.
Bij de eerste ontmoeting met Eveline in Oxford, weet Ducroo ogenblikkelijk – hoewel een innerlijke hoffelijkheid naar hij zegt hem ervan weerhoudt het ook voor zichzelf zo te formuleren – dat zij nooit de Ene zou zijn. Het heeft er veel van weg dat Ducroo in de relatie met Eveline buiten schot blijft. Alle aandacht is voor haar. Met citaten uit haar eigen brieven wordt zij scherp en openhartig geprofileerd – voor het lezend publiek uit de jaren ’30 misschien wel te openhartig. Zij geeft zich met alle inzet, terwijl Ducroo de verhouding beleeft als een met de losse hand gespeeld komisch avontuur, dat met het weekend in Oxford afgelopen was. Niet zo voor Eveline, die de korrespondentie voortzet. Ducroo had zich met zijn cynisme (zoals hij dat noemt) van tevoren ingedekt tegen een eventuele teleurstelling. Want dit was de konklusie, die hij aan zijn ervaringen met Teresa verbonden had: afgewezen worden door de ene gevondene betekent het gevoel hebben dat alles onder je wegzakt, dat het zinloos is om in je verder bestaan
nog te proberen iets anders te vinden. Ducroo’s cynisme diende om zich te wapenen tegen de smaak van verlatenheid, die bitterder is dan het gewone gevoel van leegte, van de afwezigheid van geluk. Door het kontrast in beider houding, krijgt Eveline een sympathieke belichting. Opvallend is, dat ondanks alle bravoure van Ducroo, hij het gevoel heeft verlóren te hebben: de britse mislukking.
In het voor Jan Greshoff geannoteerde exemplaar van Het land van herkomst noemt Du Perron Eveline bij haar naam: Blackett. Zij is waarschijnlijk omstreeks 1907 in Sunderland, County Durham geboren. Volgens mededelingen van de universiteit van Durham, in het noorden van Engeland, aan Paul Vincent (Bedford College, Londen) studeerde ze daar van 1926-1929 frans. Ze was ingeschreven bij St. Mary’s College, waar ze in juni 1929 haar examen frans (B.A.) cum laude aflegde (‘first class honours’). Op grond van dit goede resultaat ging zij naar Oxford, in de verwachting makkelijk een studiebeurs te kunnen krijgen. Ze werd daar ingeschreven bij het nieuwe St. Hugh’s College. Dit was een vrouwencollege, in 1866 als studentenhuis gestart, dat in 1926 bij koninklijk besluit de status van College had gekregen, en dat pas in 1960 samen met de andere vrouwencolleges als een volwaardig college van de universiteit aanvaard werd. (Tussen haakjes: nog dit jaar weigerde het deftige Magdalen College vrouwelijke studenten toe te laten.). De wapenspreuk van het college, onder een wapen met vier fleurs de lys en veel hermelijn, is: Fidelitas.
Het kersverse college, dat over een stevige lap van Oxfords beste grond met een prachtige lawn tussen St. Margaret’s Road en Woodstock Road beschikt, bood Eveline Blackett wel bibliotheek-, eet- en onderwijsfaciliteiten, maar gewoond heeft ze er niet. Dankzij haar graad hoefde ze niet – als de ‘undergraduates’ – binnen de elegante, maar strenge neo-Georgian muren van St. Hugh’s te wonen. Zij betrok in oktober, bij het begin van het nieuwe akademische jaar, ‘licensed lodgings’ (een studentenpension met verlof van de universiteit, wat formeel prijs- en kwaliteitskontrole inhield, waarvan in de praktijk meestal niets terecht kwam door het gebrek aan kamers) in 21 Warnborough Road, Oxford.
Du Perron had schriftelijk kontakt met haar gekregen, toen zij toe-
stemming verzocht om haar vertaling van een kort verhaal van hem, dat in een brussels blad verschenen was, te mogen publiceren. In het exemplaar voor Jan Greshoff geeft Du Perron een nadere precisering: het gaat om ‘2 verhalende “gedichten” (moderne stijl) in een nr. van Variétés’. In de uitstekende Bibliografie van Batten, die opgenomen is in deel 7 van het Verzameld werk, opent de afdeling Vertaald werk (nr 106) met deze gedichten: Petites Histoires pour Repas de Famille I, II, in: Variétés, Revue mensuelle illustrée de l’esprit contemporain, I (1929) 15 avril, no 2, 660-61. Batten tekent hierbij aan dat de vertaling in het engelse studentenblad ‘niet opgespoord en wellicht ook onnaspeurbaar’ is.
De in aanmerking komende oxfordse studententijdschriften uit deze periode: The Oxford Magazine, Isis en The Cherwell, hadden in de jaargang, die in oktober 1929 begint en in juni 1930 eindigt, geen bijdrage van Eveline Blackett. Deze bladen waren voor het merendeel gevuld met verslagen van cricket- en roeiwedstrijden, advertenties voor auto’s, geklede overjassen en Heineken’s lager beer, terwijl verder aandacht besteed werd aan de ambities van jonge oxonians (de debatten in de Union) en aan die beroemde Oxfordmen (lichtend bijvoorbeeld!), die hun carrière aan het maken waren.
Behalve korte boekbesprekingen, en aankondigingen van lezingen, is het genre van de schets populair. In een bijdrage in The Cherwell beschrijft iemand hoe hij een lunchuitnodiging van zijn medestudent Lord Ava ontving. Hij zegt er een andere, minder belangrijke afspraak voor af, en valt van de ene verbazing in de andere: de jonge Lord Ava is als een ‘aesthete’ gekleed (een kategorie studenten, waarmee Eveline volgens Het land van herkomst al evenmin veel op had). In plaats van een keurig pak met een laag boord draagt hij bestudeerd nonchalante kleding, met als hoogtepunt een coltrui! De volgende verrassing is, dat er in dit milieu voor geld gekaart wordt, en niet kinderachtig.
Dankzij de bibliografie van het British Museum, die tijdschriften op plaats van uitgave rangschikt, vond ik tenslotte in Cambridge Fritillary, Magazine of the Oxford Women’s Colleges. Dit blad van de oxfordse meisjesstudenten werd vanaf oktober 1923 uitgegeven; op 16 juni 1931 werd de uitgave gestaakt. Het verscheen
tweejaarlijks, maar met ingang van de zevende jaargang (oktober 1929) kondigde de redaktie aan dat Fritillary – wat zowel keizerskroon, een giftige lelieachtige plant met geelbruin bloemdek en scharlakenrode nerven (Fritillaria imperialis) als parelmoervlinder (Argynnis) kan betekenen – in plaats van 2× per jaar 4× zou uitkomen. Ze doet een beroep op de vrouwelijke ‘undergraduates’, voor wie het blad bedoeld is, om meer bij te dragen. Er zal een geheime prijs voor het beste gedicht en het beste proza-stuk worden uitgeloofd.
St. Hugh’s College is door Phyllis Singleton in de redaktiekommissie vertegenwoordigd. Misschien kreeg Eveline Blackett via haar toegang tot het blad, want ze was nog maar net gearriveerd in Oxford, toen de kopij voor de eerste aflevering, die op October 26, 1929 gedateerd is, ingeleverd moest worden. (Het is mogelijk, dat het nummer niet op tijd verscheen; het exemplaar van de University Library, Cambridge draagt het stempel: 31 Dec. 1929. Anderzijds is het zo, dat de afstand tussen Oxford en Cambridge spreekwoordelijk groot is en dat ook vóór de oorlog bibliotheken de stroom niet altijd konden bijhouden). Het nummer, in muisgrijze kaft gestoken, bevat behalve de inleiding van de redaktie 18 bijdragen. De elfde, p. 11-12, is in de inhoudsopgave getiteld Tea-time Tales, E. Blackett. De ondertitel blijkt te zijn: After E. du Perren.
J.H.W. Veenstra heeft aan de hand van de brieven van Du Perron aan A. Roland Holst een chronologie van het oxfordse verblijf opgesteld. Na een intensieve briefwisseling, voornamelijk in oktober 1929, wordt schriftelijk een afspraak gemaakt, waarvan Du Perron zijn moeder en Simone op de hoogte stelt. Op 5 november 1928 reist hij dan met de boot van Antwerpen over Dover naar Londen, waar Du Perron een taxi naar Paddington Station neemt. (In die tijd was een taxi nog konkurrerend vervoer van de ondergrondse, Londen maakt de indruk van ‘een prachtig geregelde chaos met als leidmotief veel te hoge bussen’). Van Paddington gaat het met de trein naar Oxford, die onderweg alleen stopt in het universiteitsstadje Reading (dat een treurige faam heeft gekregen door de ballade die Oscar Wilde er in de gevangenis schreef). Aan het eind van de middag arriveert Du Perron in Oxford, waar hij zijn intrek
in het Mitre-Hotel, High Street, neemt. A. Roland Holst had hem dit, net als Eveline, aanbevolen. Het is niet deftigste hotel van Oxford, dat is The Randolph, waarvan de voorgevel tegenover het Ashmoleian Museum ligt, en de zijgevel op Trinity en Balliol uitkijkt. Wel het meest engelse, met een grote mijter boven de deur. Het ligt vlak naast de All Saints’ kerk, op de hoek van Ture Street en dichtbij de Bodleian. Op het ogenblik is het gebouw in gebruik als hoofdkantoor van een restaurantketen: de Berni-Inns, die je overal in Engeland tegenkomt. Aan het eind van High Street is een brug over de Isis, het riviertje waaraan Oxford ligt. Het is heel wel denkbaar, dat Eveline daar afgesproken heeft.
Eveline’s franse vriendin verzekert, dat Eveline echt voor haar examen zit, reden waarom zij hem de avond van de zesde niet kan bezoeken, hoewel – het lijkt wel, dat Eveline de uren dat zij Du Perron niet ziet doorbrengt met het schrijven van brieven aan hem. Volgens opgave van St. Hugh’s College heeft zij haar examen niet afgelegd. Ze vertrok aan het eind van het trimester, in december, waarschijnlijk omdat ze de verwachte beurs niet gekregen heeft. Volgens de archieven van St. Mary’s College vestigde ze zich na haar verblijf te Oxford in Casterton, Carnforth, waar ze met een mr. Brown getrouwd was. Nadere gegevens zijn moeilijk te verkrijgen. Niet alleen is Brown een nogal gebruikelijke familienaam, Engeland is ook nooit de napoleontische zegeningen deelachtig geworden, zodat het nog steeds geen burgerlijke stand bezit. Of mr. Brown politieagent is, kan dus niet bevestigd worden.
Na zijn ontmoetingen met Eveline vertrekt Du Perron de 7e weer naar Londen, waar hij overnacht. De 8e is hij terug op Gistoux.