Het sprookje dat nooit verteld werd
H.D. Tettiks
Er was eens een sprookje dat door niemand verteld wilde worden. Iemand hoefde maar te beginnen met ‘er was eens’, of het liep hard weg. En dan kwam er altijd wel het een of andere gewone sprookje voor in de plaats.
Op een keer gebeurde het weer dat het in een kringetje van mensen zat, en dat iemand begon met: ‘er was eens…’ Maar op het zelfde moment zei een zware man met een hinderlijke harde stem: ‘Je gaat toch geen sprookje vertellen!’ En het sprookje, dat weer net hard weg had willen lopen, zoals altijd, bleef nu plotseling stokstijf zitten, het wist eigenlijk niet waarom.
Er werd wat gelachen, en het grijze dametje dat met ‘er was eens’ was begonnen, lachte een beetje verlegen mee en ging niet verder. Ons sprookje voelde zich nu lelijk in zijn wiek geschoten, en besloot – dat besluit kwam zomaar ineens, en achteraf heeft het zich daar vaak over verbaasd – het besloot dan, net zo lang om die zware man te blijven rondhangen, totdat hijzelf op een gegeven moment er niet onderuit zou komen met het sprookje te vertellen.
Het besluit was gemakkelijk genomen, maar de uitvoering bleek helemaal niet aantrekkelijk. De man stonk uit zijn mond, en uiteraard moest het sprookje in de buurt van die mond blijven om er als de kippen bij te zijn, als hij zou beginnen met: ‘er was eens…’
Nou, het heeft een hele tijd met die kerel mee moeten sjouwen. En het is eigenlijk onbegrijpelijk, waarom her daar niet eerder mee op is gehouden. Des te onbegrijpelijker, omdat de man al gauw naar een ander land ging verhuizen. Het sprookje, dat eigenlijk nooit veel contact had gezocht met zijn medesprookjes, voelde zich nu wel eenzaam. Maar eenmaal in dit vreemde land, zou het lichtzinnig zijn geweest om er nou nog mee op te houden.
Op een goede dag gebeurde het dan. Het was in een café, en de man zat met een stelletje vrienden om een tafel te drinken. Het sprookje stond, een beetje soezig vanwege de alkoholdamp en de rook en de vervelende conversatie, op zijn linkerschouder toen de man plotseling begon: ‘Er was eens…’
Het lag echt niet aan de suffigheid van het sprookje – dat was er meteen bij, en sprong op zijn dikke onderlip – maar vóórdat de man met het sprookje kon beginnen, riep een van de anderen: ‘Jongens, hou je vast, Hans gaat een sprookje vertellen’, en dat bedierf natuurlijk alles. De man liet een onsmakelijk keelgeluid horen, vermoedelijk een lach. ‘Een mooi sprookje! Moet je horen…’ En toen volgde er iets wat een grap bleek te zijn.
Het was op dat moment dat het sprookje mistroostig tot het besluit kwam er definitief mee op te houden, en weer naar zijn eigen land terug te gaan.
Nu was dat helemaal niet zo eenvoudig, want dat land lag aan het andere eind van de wereld. Maar dit keer had het sprookje geluk. Toen het namelijk het café uit was gewipt, zag het aan de overkant een auto staan die net met koffers werd ingeladen. Ernaast stond een mevrouw met een nogal dik meisje van een jaar of negen, dat een riete tas met wat poppengoed en zulke dingen aan haar hand droeg. Daar sprong het op goed geluk tussen.
Het was inderdaad goed geluk. Want de auto stond op het punt naar het vliegveld te rijden. Dat bleek natuurlijk pas, toen zij in de buurt van het vliegveld kwamen, maar vanaf dat moment wist het sprookje dan ook heel zeker dat het nu weer gauw in zijn eigen land terug zou zijn.
Even maakte het nog een opwindend moment door, toen de douane het nodig bleek te vinden om met zijn handen ook door het tasje van het meisje te gaan. Door snel heen en weer te springen wist het buiten het bereik van de griezelvingers te blijven. En daarna liep alles heel eenvoudig: na een kwartier werden ze al omgeroepen, en bleken in een jumbojet terecht te komen.
Om het kort te maken – hoewel zes uur stil zitten in een kindertasje nog een hele tijd is, ook voor een sprookje: tijdig, dat wil dus zeggen bij een landing in het land van de sprookjes, wist het uit het vliegtuig te slippen.
Toen het voet aan de grond zette, snoof het diep de lucht op: de oude vertrouwde lucht. Tenminste, dat maakte het zichzelf wijs; er was natuurlijk niets ouds en vertrouwds aan de lucht. Niettemin, vol goede moed trok het sprookje het land in, want nu was er nog maar één ding wat het wilde: zo gauw mogelijk verteld worden.
Om dat te bereiken, moest het uiteraard wel eerst de bekende sleutelwoorden horen, maar het maakte zich geen zorgen dat die heus wel vlug zouden komen, en dan was het alleen nog maar een kwestie van er, wip, in te springen.
Hier vergiste het sprookje zich deerlijk. Want wat het niet wist, nauwelijks kòn weten: in de tijd dat het weg was geweest, waren – nota bene in het land van de sprookjes – alle sprookjes bij decreet afgeschaft. Dat betekende ook, dat niemand meer een zin met ‘er was eens’ begon. Wel hadden sommige mensen tegen déze beperking nog even geprotesteerd, maar deskundigen hadden vastgesteld dat de afschaffing van ‘er was eens’ (a) zuiver een kwestie van semantiek was en (b) een logisch gevolg van de afschaffing van sprookjes, en daarmee was de zaak beslist.
Voor het sprookje dus geen gelegenheid meer om, wip, ergens in te springen. En zo gebeurde het dan, dat het nooit verteld is geworden.