Het uitstapje
Mary Dorna
Mijn vader had vaak een vooruitziende blik, helaas. Hij was erachter gekomen, dat ik met de klas een ‘uitstapje’ ging maken. Ik had het zo lang mogelijk verborgen gehouden en had mij voorgenomen er een prettige vrije dag van te maken, afwisselend naar Nieuwmarkt, Waterlooplein en Amstelveld. Maar door deze gezellige bezigheid werd een streep gehaald. Mijn vader stond in zijn robuuste gebruindheid bij de plaats van afspraak op mij te wachten. Hoe hij het te weten was gekomen, weet ik niet, maar hij stond er duidelijk en onafwendbaar.
Met mijn pakje vol boterhammen in mijn zeiltje, sjokte ik onwillig naderbij. Hij was in gesprek met een der beide leraren, die toezicht moesten houden. De ene leraar met het hagedissegezicht nam mij zogenaamd vriendelijk in ontvangst.
‘Wat heb jij een keurige papa’, zei hij. ‘We dachten allemaal, dat je uit een vreemd milieu kwam.’
Een zure buitenlucht deed mij ‘t ergste vrezen. Het doel was namelijk een modelboerderij met koeien, varkens en melk. Ik dacht met spijt aan de gezellige markten die ik had willen bezoeken, en sloot mij, daar mij niets anders overbleef, bij het luidruchtige klasje aan. ‘We gaan eerst kijken, hoe de koeien gemolken worden’, zei de leraar met het hagedissegezicht. ‘Dat is heel belangrijk om eens te bekijken. Kom kinderen, hier moeten jullie zijn.’
Het boeiende schouwspel bestond uit een overvette koe met geweldige uiers. Een jongmens, tussen man en jongen in, was aan de tepels bezig. Het schijnt een moeilijk vak te zijn. Ik deed zoveel mogelijk mijn best, er niet naar te kijken. De melkende jongeman zei: ‘Deze koe heet Mina en is met een prijs bekroond.’
‘Waarom?’, vroeg ik.
‘Omdat ze het meeste melk geeft.’
De melk viel dik en schuimig in de emmer. Ik moest mijn best doen, om niet over te geven. Gelukkig mochten wij nog verder de varkens bekijken, die ik, als het even kon, nog walgelijker dan de koeien vond. Het stonk op het hele bedrijf sterk en zuur. Ik merkte niets van die zogenaamde frisse buitenlucht.
‘Kom kinders’, zei de andere leraar, een gebeukte huisvader, ‘nu mogen jullie je boterhammen opeten.’
Liefst had ik het meegebrachte voedsel in de melkemmer gegooid. Ik had geen lust in eten meer. Ik hoorde, hoe sommige jongens grapjes over de uiers verkochten en maakte met weerzin langzaam mijn pakje boterhammen open.
‘Nu krijgen jullie van die heerlijke verse melk, die jullie zoëven in de emmer hebben zien stromen.’
Zo lang mogelijk treuzelend en rondkijkend, viel het mij op, dat op een plank een kogelflesje rode frambozenlimonade stond. Ik vroeg de man, die de andere kinderen van melk moest voorzien: ‘Geeft u mij een kogelflesje frambozenlimonade.’
Ze waren druk bezig met boterhammen happen en drinken, zelfs de leraren. De man, die me het flesje bracht, zei mij: ‘Dat mag anders niet. Allemaal gelijk op.’
Ik griste hem het flesje uit de hand en het lukte mij, het kogeltje in de hals te drukken. Ik nam voor alle zekerheid een grote slok, om de onaangename smaak, die ik in mijn mond had gekregen, weg te spoelen. De man, die mij als een voorwereldlijk wezen bekeek, zei mij verwijtend: ‘Jij bent de enige, die grimenade wil hebben. Dat gebeurt nooit, als jullie soort volk komt,’ zei hij. ‘Waarvoor staan die flesjes daar dan?’ vroeg ik. ‘Voor de zondag. Dan komen hier hele families met hun kinderen. En die kinders krijgen dan grimenade.’
Al drinkende dacht ik erover na, hoe sommige mensen hun kinderen een prettige zondag bezorgen. De een nam je mee naar Artis, waar ik het ook al niet zo pleizierig vond en anderen moesten naar de modelboerderij op zondag.
Bijna had ik het laatste slokje gedronken, of hagedis schoot op mij toe. Ik overdacht juist, hoe ik het laatste stuk boterham kon laten liggen, toen hij op mij afkwam en zei: ‘Wat heb je daar?’. Hij
keek naar het flesje limonade of het arsenicum was. Ik had geen antwoord. Maar een poosje later zei de briesende leraar: ‘Je zult hiervan nog horen. Of jij niet, maar je vader.’
Ik keek om me heen en overdacht, wat ik mijn vader zou zeggen over het verschrikkelijke feit, dat ik limonade gedronken had.
De leraar begon aan de terugtocht van ons walgelijke uitstapje. Ik hoorde, hoe de ene leraar tegen de ander zei: ‘Limonade inplaats van gezonde melk, is dat niet zot?’
Die limonade had ik tenminste binnen. Nu mochten we nog even naar de varkens gaan kijken. ‘Daar krijg je heel lekker eten van,’ zei de hagedis, ‘’s Winters wordt zo’n varken geslacht en dan krijg je er heel veel vette lappen en balkenbrei van.’
Wat balkenbrei is, wist ik nog niet. Gelukkig kookte mijn moeder koscher. Ik bedacht: ‘Wat zijn mensen toch verschrikkelijk. Ze bedenken bij alles, wat ze zien, of ze het eten kunnen. Ze lieten kippen zonder kop voortstrompelen. Ik had gemerkt, dat de kippen een onaangename lucht in de stal verspreidden en dacht aan het verhaal, dat de dikke boerin ons deed: dat kippen zonder kop rondliepen als ze geslacht waren.
‘Fijne rotzooi’, dacht ik. Mij was, wat ik al direct niet geloofde, een frisse buitenwandeling voorgespiegeld. Mismoedig en neerslachtig door het hele bezoek, begonnen wij aan de trieste terugweg.
De ene leraar maakte ons opmerkzaam op de genoegens van het buitenleven. ‘Dat is een spreeuw’, zei hij geleerd, ‘en horen jullie de Vlaamse gaai?’
Het restje van de boterham, dat ik stiekum in mijn zak had gestopt, deelde ik uit aan de mussen, die zich druk en zakelijk op de broodkruimels wierpen. De lucht was donker geworden en alleen de gele zonnebloemen vond ik het aankijken waard. Ik trachtte zo vlug mogelijk de vette koeien en de rose, knorrende varkens te vergeten. Een beetje opgebeurd door de stralende zonnebloemen in het duister wordende landschap, aanvaardde ik traag mijn terugkomst naar het ouderlijk huis.
Mijn vader vroeg belangstellend: ‘En kom je verfrist van de wandeling terug?’
Vermoeid en een beetje treurig, zei ik: ‘Verfrist? Ik ben er misselijk van. ‘t Was rot. Hebben jullie wel eens naar de uiers van vette
koeien gekeken? Wat zijn die smerig van achteren!’
Over mijn limonademisdaad zweeg ik. Tot er twee dagen later een briefje voor mijn vader was gekomen, waarin ik ervan werd beticht, op eigen initiatief limonade inplaats van gezonde melk genomen te hebben. Limonade van twintig cent een flesje.
‘Hoe ben je aan het geld gekomen?’ vroeg mijn vader, mij streng aankijkend. Ik zei: ‘Van Datje geleend, om op alles voorbereid te zijn. Ik mag hier niks: geen kamertje voor mezelf, geen limonade bestellen, die de anderen op zondag drinken. Alles doen, zoals de anderen het doen. Een saai leven, hoor.’
‘Je mag aanstaande zondag niet mee naar het Panopticum’, zei hij. ‘’t Zal me een zorg zijn’, zei ik vermoeid en onverschillig, hoewel het Panopticum mij aan een ademende wassen dame herinnerde, wier boezem van was mij toch nog een beetje bezig had gehouden. ‘Als ik weer met een uitstapje meemoet, loop ik weg en ga me verbergen.’ ‘Dat doe je niet’, zei mijn vader. Voorlopig moest ik alles doen, wat zij zeiden. Als ik oud ben, waarmee ik ongeveer twintig jaar bedoelde, krijgen ze me nooit meer mee naar gemolken melkkoeien en kippen zonder kop. Als ik oud ben, doe ik niks, wat de anderen willen en zal ik zoveel limonade drinken, als ik er lust in heb.
Dit was de conclusie van mijn trieste uitstapje naar de modelboerderij. Jaren later ga ik alles doen, waar ik trek in heb, besloot ik, een beetje grinnikend.
En dat heb ik gedaan.
Ik heb wel mijn trekken thuis gekregen….